Ze bestaan al lang: Joodse atheïsten.
Zelfs toen, vele eeuwen geleden, atheïsme voor het mensenbrein nog geen fatsoenlijke optie was, waren er Joden die zeiden niet te kunnen geloven in wat de traditie vertelt. Dat geldt bijvoorbeeld voor de als rabbijn begonnen Elisja ben Aboeja (uit de eerste eeuw van de jaartelling). Over hem gaat het verhaal dat hij begon te twijfelen aan de Tora toen hij zag dat een kind overleed terwijl het bezig was een voorschrift uit te voeren voor uitoefening waarvan de Tora een lang leven belooft – namelijk het laten gaan van de moedervogel als je jonge vogels uit een nest haalt (Deuteronomium 22,7). Terwijl een man die niet voldeed aan hetzelfde voorschrift nergens last van had. Elisja lijkt daarna iedere vorm van jodendom te hebben afgezworen. Maar misschien heeft hij wel een andere godsdienst omarmd, veel is er van hem niet bekend.
Bekender zijn, al meer dan anderhalve eeuw, stromingen en individuen binnen het Joodse religieuze spectrum die zich weliswaar bekennen tot de traditie en een zelfgemaakte selectie van rituelen, maar zichzelf niet gelovig noemen. Ik doel hiermee dus niet op stromingen die de godsdienst en de rituelen bij de tijd wilden brengen en hervormen, zoals de liberale en conservatieve stromingen. Want die laatsten behielden nadrukkelijk het geloof in God als de kern van hun denken en doen.
Nee, ik doel bijvoorbeeld op de Reconstructionists, een Joodse stroming die gebaseerd is op de ideeën van rabbijn Mordechai Kaplan (1881-1983). Kaplan beschouwde het als een grote verdienste van de Joodse traditie dat daarin God niet antropomorfisch, dus in aan de mens ontleende termen, wordt beschreven. Maar hij wilde verder gaan en stelde dat God niet persoonlijk is, in die zin dat hij geen bewust wezen is en niet communiceert met de mensen. Een latere ontwikkeling bracht hem volgens sommigen tot een regelrecht atheïstisch standpunt.
Daarnaast doel ik op de vele Joodse individuen die wel bij God-gerichte sjoels van orthodoxe of liberale snit zijn aangesloten en daar volop in mee doen, maar tegelijkertijd nadrukkelijk te kennen geven nergens in te geloven. Dat kan kennelijk, in de Joodse context, en dat al meer dan een eeuw lang.
Het lijkt erop dat die optie nu een trend aan het worden is bij bepaalde van oorsprong Christelijke groeperingen en individuen. Thierry Baudet zegt daarover in NRC: “Misschien is het daarom toch een goed idee het christendom op een seculiere manier te herwaarderen. Vele Joden doen het ook zo: ze geloven dikwijls geen woord meer van de Torah, maar ervaren niettemin dat in de religieuze traditie veel wijsheid is gelegen; ze zijn trots zichzelf als Joods te zien, en beseffen dat de rituelen en gebruiken ons bestaan op een vreemde manier completeren.”
De filosoof Ger Groot denkt in dezelfde richting, en hij geeft daar ook nog een motivering bij. Het uitvoeren van rituelen komt volgens hem tegemoet aan hedendaagse filosofische inzichten die de eeuwenoude Westerse neiging tot theorievorming en spiritualisering op de korrel nemen. In plaats daarvan pleiten moderne denkers voor meer aandacht voor het aardse bestaan en meer respect voor de oppervlakte en uitwendigheid van verschijnselen. Aandacht voor rituelen past daarin.
Voor de Joodse traditie lijkt het te kunnen werken: de gerichtheid op rituelen en concrete handelingen zit het jodendom in het bloed. Maar die traditie is altijd al aardser en concreter geweest, dat is waarschijnlijk precies de reden waarom Joden zolang het mikpunt waren van Christelijke minachting.
Het christendom streefde eeuwenlang naar een meer verheven spiritualiteit en heeft een veel moeizamere verhouding met het aardse. Dus of de aandacht voor meer praktijk en rituelen daar zo soepeltjes ingang zal vinden als Baudet en Groot hopen, zal nog moeten blijken.