Het is niet van de lucht, het verlangen naar de terugkeer van een gevoel van gemeenschappelijkheid, weg van de ikkigheid. Zo formuleert James Kennedy het in een overzicht over recente verzuchtingen van politici en psychiaters in die richting. Maar hij constateert ook dat die verzuchtingen al klinken sinds de jaren tachtig en al veertig jaar onmachtig lijken te zijn tegenover het eigenlijke fenomeen dat onze tijd beheerst: de levensvisie gericht op zelfontplooiing waarin je eigen ontwikkeling en groei centraal staan.
Zo sterk is die levensvisie dat het voor de traditionele gemeenschapszin centrale woord ‘plichtsbesef’ weinig betekenis meer heeft. “Willen we echt gemeenschapszin?”, zo vraagt Kennedy zich af. “Waarschijnlijk niet als het ons raakt of beperkt in onze eigen ontwikkeling als individuen.” De vraag is dus of het Westen de weg terug zal vinden naar een wereld van plichten jegens elkaar.
Mijn vraag is een andere dan die van Kennedy. Ik vraag me af of de bedoelde gemeenschapszin niet te simplistisch wordt opgevat. Er is momenteel meer met individuen aan de hand dan dat ze alleen in hun rechten geïnteresseerd zijn. Het is niet (in ieder geval niet meer) zo dat individuen vanzelfsprekend, al dan niet op basis van een intrinsiek plichtsbesef, tot en bij elkaar komen, Dat wordt voorondersteld in het traditionele gebruik van het woord gemeenschapszin, maar die knuffelbare invulling van het woord gemeenschapszin is voorgoed verleden tijd. Die ging uit van een diepliggende, vanzelfsprekende onderlinge solidariteit en van een gemeenschappelijk toebehoren aan een gemeenschappelijke zaak. Maar juist dát gevoel (Mitsein op z’n Heideggers) is verdwenen.
En met reden. Want hoe knuffelbaar dat Mitsein ook klinkt, het heeft geen weet van de fundamentele andersheid van individuen ten opzichte van elkaar, wat de filosoof Levinas ‘de scheiding’ noemt. Zo lang je die scheiding en het discomfort wat daarbij hoort niet onderkent, blijft de hang naar gemeenschapszin een nostalgische en voor ons tijdsgewricht onrealistische klank behouden. Het vanzelfsprekende onderlinge ‘bijeen horen’ strookt eenvoudig niet met de fundamentele verschillen die we – op het gebied van al dan niet meerlagige genders, religies, culturen, en nationaliteiten – hebben leren onderkennen.
Dus, om met Levinas te spreken, alleen door de scheiding serieus te nemen die er bestaat tussen individuen en het ongemak dat daarbij hoort, is nieuwe solidariteit mogelijk. De rest is nostalgie.