“Als Harari één boodschap mag kiezen die hij zelf als kind meegekregen had willen hebben, is het die van het universalisme”, vertelde Trouw onlangs naar aanleiding van de presentatie van een kinderboek door Yuval Harari.
De formulering raakt aan boosheid bij mij over mijn eigen jeugd, over wat ik “zelf als kind meegekregen had willen hebben.” Namelijk: geen vrome, onrealistische verhaaltjes over etherische universele naastenliefde, maar doordachte verhalen over hoe genegenheid en solidariteit een tastbaar begin nodig hebben, een concreet sociaal verband waarbinnen socialiteit kan worden geoefend en waarvan je de grenzen vervolgens hopelijk een beetje kunt verleggen en uitbreiden. Dus geënt op de wijsheid van de haalbaarheid, en niet op ethische overvraging. Universele liefde bestaat niet; als je iedereen lief moet hebben heb je niemand lief.
Dus ja, ik had het wel prettig gevonden als de ethiek van mijn jeugd het had aangedurfd om wat meer particularistisch te zijn in plaats van zielloos universalistisch. Nu ontbrak het daar, in de jaren zestig van de vorige eeuw, niet volledig aan. Er was nog zoiets als een met trots uitgedragen ‘vaderlandse geschiedenis’, Jan Pieterszoon Coen en Piet Hein waren nog niet van hun voetstuk gevallen, en ‘Indië’ had nog de klank van ‘daar werd iets groots verricht’. Maar hoe dat moest samengaan met de christelijke moraal van zelfopoffering en wereldwijde solidariteit werd nooit duidelijk. Die combinatie kon niet anders dan tot een verscheurd en eigenlijk hypocriet wereldbeeld leiden. Dat vervolgens vanaf de jaren zeventig de pretenties van dat chauvinistische geschiedbeeld aan grondige kritiek werden onderworpen vond ik dan ook alleen maar prima.
Maar, zoals gezegd, een minimum aan particularisme heeft een mens nodig, dat mag er zijn zonder dat je Baudet-aanhanger wordt. Zelf vond ik dat in de Joodse traditie, waar een minder abstracte ethiek samengaat met de omhelzing van een historische identiteit, inclusief de bijbehorende aspecten van volk, land en staat. Precies datgene dus waar Harari van los wil komen ten gunste van een meer universalistische oriëntatie.
Deels snap ik de weerzin van Harari wel, namelijk als het gaat om benauwd, kleingeestig chauvinistisch nationalisme waar hij in zijn jeugd waarschijnlijk last van heeft gehad. En de benadrukking van een zogenaamd unieke uitverkoren status van het Joodse volk spreekt mij ook niet aan. Dat kan gauw alweer de vorm aannemen van hypocriete flauwekul, zoals dat het Israëlische leger ethischer zou zijn dan andere legers, of de bezetting van de Westbank door Israël meer gerechtvaardigd dan de bezetting van de Westelijke Sahara door Marokko.
Maar ik geloof wel in identiteiten die verbinding maken met een concrete geschiedenis en concrete geografische gebieden. En ook in een gevoel van uitverkorenheid – in de zin van eigenheid – dat iedere identiteit met zich mee kan dragen. Alleen door dat soort identiteiten wereldwijd te respecteren kunnen we hopen nog eens een mondiale harmonie te bereiken.