Het in herinnering brengen van wat antisemitisme en Sjoa zoal voor Joden betekenen, is niet eenvoudig. Dat hebben we de afgelopen weken weer kunnen ondervinden na opmerkingen van Ken Livingstone (“Hitler was een zionist”), het gedoe rond Abou Jahjah en ongelukkige reacties van Leon de Winter.
Wie wat mij betreft de juiste toon treft, is historicus Auke Kok. Waarschijnlijk heeft dat te maken met de afwezigheid van iedere stereotypering van de Joden die hij in zijn columns opvoert. Waar er in herdenkingsteksten nogal eens sprake is van een eerbiedig fluisterend noemen van slachtoffers, en waar het bij Leon de Winter altijd uitdraait op good guys versus bad guys – met Joden voorspelbaar in de rol van de eerste, daar tekent Kok gewoon levensechte mensen.
Zo sprak hij naar aanleiding van de herdenking van de Februaristaking over de vechtcultuur in de arme Joodse buurten in de jaren twintig en dertig. Daar waren Joodse “boksers, gewichtheffers en worstelaars: straatjongens die in de oorlog knokploegen vormden. Met alles wat hard en scherp was sloegen ze op de WA’ers in. Omdat Joden heus niet allemaal van die lekkertje waren – of zijn.”
En bij gelegenheid van 4 mei voerde hij Han Hollander op. Hollander was sinds de jaren dertig een landelijk bekende voetbalcommentator, die in 1936 voor de AVRO enthousiast verslag gedaan had van de Olympische Spelen in Berlijn. Daarvoor had hij een door de Führer zelf ondertekende betuiging van dank gekregen die bij Hollander ingelijst aan de muur hing en op grond waarvan hij zich beveiligd waande tegen transport. Totdat hij en zijn vrouw in juli 1942 werden opgepakt en in Sobibor vermoord.
Auke Kok brengt slachtoffers tot de juiste, menselijke proporties terug. Joden waren en zijn ni ange ni bête. Zij zijn gewoon mensen met alle hebbelijkheden en onhebbelijkheden die daarbij horen.
En inderdaad, zulke mensen willen ook gewoon een veilig land.