Dat je Franse filosofen niet over één kam kunt scheren weet ik ook wel. Maar voor de duur van dit stukje ga ik toch even generaliseren. Er is namelijk een bepaalde neiging die Franse filosofen opvallend vaak vertonen als het gaat om hun omgang met ideeën. Zij combineren daarin twee uitersten die je gerust kunt benoemen als tegengesteld aan elkaar. Aan de ene kant is er een bijna onbegrensd uitwaaierende interesse in ideeën van allerlei slag, en aan de andere kant zijn ze, in weerwil van hun breedte, regelmatig eng-dogmatisch en onfilosofisch eenkennig in de verdediging van één kernidee, noem het hun kroonjuweel.
Exemplarisch in de breedte van zijn interesses is wel Michel Serres. Hij startte zijn schrijverscarrière met een dissertatie over de filosofie van de wiskunde, en bestreek verder de terreinen van de informatietheorie, de wetenschapsgeschiedenis, musicologie en literatuurgeschiedenis. Hij ging zelfs zo ver dat hij het klassieke onderscheid tussen wetenschap en mythische religie ter discussie stelde. Hij combineerde wetenschappelijke theorieën met literaire werken.
Het laat zich raden dat uit dergelijke grensoverschrijdingen een rijkdom van ideeën voortkomt. Tegelijkertijd beschrijft hij in zijn boek De parasiet (een uitstapje naar het terrein van de antropologie) de mens in zijn verhouding tot de wereld en zijn medemensen als parasitair, en zijn beschrijving van de verhouding tussen gastheer en parasiet is nogal zwart-wit: de een (de parasiet) neemt alles en geeft niets, de ander geeft alles en ontvangt niets. Afgezet tegen de breedte van zijn interessegebieden klinkt dit ineens wat simpel. In haar bespreking van De parasiet zegt filosoof Alicja Gescinska dan ook: “Termen als ‘alles’ en ‘niets’ moet je in filosofische betogen vermijden. Serres is echter overtuigd van zijn gelijk; hij noemt het een stelling waar hij door de jaren heen nooit van is afgeweken, ‘omdat we haar allemaal en iedere dag ervaren als waar’. Die woorden zijn een filosoof onwaardig: er is niets wat we allemaal als waar ervaren, laat staan elke dag.”
Een vergelijkbare rechtlijnigheid vertoont Alain Badiou in zijn behandeling van zijn kroonjuweel: het evenement. Daarmee doelt hij op een persoonlijke ervaring van waarheidsbeleving die een mens plotseling kan overvallen. Die ervaring zorgt voor een scherpe breuk met het verleden, en boort nieuwe bronnen van kennis en actie aan. Tot zover klinkt dit als een open concept, de versmalling treedt op als Badiou vervolgens zegt dat een eenmaal gevonden waarheid niet meer ter discussie kan komen te staan: daar moet levenslang trouw aan worden vastgehouden. De leiders van de Franse Revolutie waren bijvoorbeeld, nadat ze het principe van vrijheid, gelijkheid en broederschap hadden ontdekt, in Badiou’s ogen goed bezig geweest met de omverwerping van het Ancien Regime, ook toen de revolutionaire bloeddorst geen grenzen meer kende tijdens de fase van De Terreur (1793-1794). Badiou: “Onder terreur verstaan we hier niet het politiek begrip Terreur, dat door de Onsterfelijken van het Comité de Salut Public gekoppeld is aan het begrip Deugd.”
Ik schrik van de dogmatische verenging van het denken die hier wordt gepropageerd door een filosoof die voor het overige eveneens op veel vlakken thuis was: van politiek tot wiskunde, en van geschiedenis tot ethiek. Een soortgelijke blindheid voor totalitaire ideologieën deed zich trouwens voor bij Sartre: opnieuw een breed georiënteerde, zelfs geniale filosoof en literator, die onkritisch het communisme bleef omarmen.
Jammer genoeg moet ik aan deze voorbeelden mijn favoriete filosoof Levinas toevoegen. Ook Levinas beweegt zich op breed terrein. Hij raakt aan de antropologie, de kentheorie en Talmoedisch denken. Maar het is waar wat Derrida zegt over de beweging van Levinas’ filosofie: die is te vergelijken met de uitstorting van een golf op een strand: altijd ‘dezelfde’ golf die terugkeert en zijn beweging met toenemende nadruk herhaalt. “Ongeacht welk thema of motief we volgen – de betekenis van ethiek, verantwoordelijkheid, de andersheid van de ander, subjectiviteit, plaatsvervanging – er heerst een diep gevoel dat ‘dezelfde’ golf zich uitrolt.”
Nu denk ik dat het werk van Levinas, zeker het vroegere werk, genoeg ruimte biedt om deze constante nadruk op het ethische appel dat van de andere mens uitgaat niet dogmatisch op te vatten. Maar ik denk ook dat Levinas zelf aan een bepaald fundamentalisme uiteindelijk niet helemaal is ontkomen. En zeker een aantal volgers niet. Ik denk bijvoorbeeld aan Levinas-kenner Jan Keij als hij Levinas looft vanwege een “systematiek die haar weerga niet kent; een systematiek die vervat ligt in één enkel punt”, namelijk de ethische ervaring zoals Levinas die beschrijft. Keij “merkte dat het ethische voor mij inderdaad in alles is, overal is en uit alles spreekt.” Maar dat niet alleen, hij maakt dat kroonjuweel universeel: “Het appel raakt iedereen”, het kan niet anders of voor ieder mens is dat dé fundamentele ervaring bij uitstek.
Hier wordt even dogmatisch gesproken over het appel van de ontmoeting als Badiou praat over de eeuwige, universele waarheid van het evenement, die voor iedereen waar is. Een dergelijke universalisering van ervaringen en belevenissen vind ik, in weerwil van Levinas’ terugkerende ‘dezelfde golf’, toch niet met het gedachtegoed van Levinas te verzoenen. Want minstens zo vaak als hij het belang van de ethische ontmoeting benadrukt (‘de golf’) spreekt hij zich uit tegen gelijkschakeling van mensen door hun ervaringen en gevoelens universeel te verklaren. Tegen totaliserende tendensen kortom. Bij nader inzien kent Levinas dus niet één maar minstens twee, elkaar afwisselende, golven waarop hij surft. Net zoals er meestal – behalve in de Franse filosofie – niet één maar minstens twee kroonjuwelen op een kussen rusten.