Leren en leren is twee.
Die gedachte houdt me bezig naar aanleiding van een lezing die Tsvi Vinig voor donateurs, vrijwilligers en columnisten van Crescas gaf. Dat is al weer meer dan twee maanden geleden, ik reageer dus een beetje secundair, maar dat geeft niet want het is nu Sjawoe’ot, en dat gaat over leren.
Vinig sprak over de grote bijdrage van Joden aan spraakmakende multinationals zoals Shell, Unilever en Facebook. Een interessant onderwerp, maar het gevaar van een ronkend verhaal ligt daarbij op de loer, en daar wist hij niet helemaal aan te ontkomen.
Vinig voerde het succes van die Joodse bijdrage aan het bedrijfsleven onder andere terug op de traditionele aandacht voor leren en innovatie in de traditie van Tora en Talmoed. Die aandacht zou in geseculariseerde vorm terug te vinden zijn bij Joden in het bedrijfsleven. De neiging tot permanent leren in de Joodse traditie speelt hier volgens Vinig dus een grote rol.
Ik denk dat hij daar wel gelijk in heeft. Maar niet zomaar ongekwalificeerd en niet in de zin waarin hij er zelf over vertelde. Vinig was niet zo ingevoerd in het (ultra-) orthodoxe milieu, vertelde hij, maar een neef van hem was daarin terecht gekomen, en van hem had Vinig gehoord dat het daar op prijs gesteld wordt als je veel leert, maar ook als je zelf een nieuwe uitleg of redenering kunt toevoegen.
Toen vroeg ik me af: noem ik dat wel echt leren? Het tot in de finesses uitbouwen van een in zichzelf besloten logisch bouwwerk spreekt me eigenlijk niet zo aan. Het zal best creatief zijn, en misschien moet je het wel leren noemen, maar dan niet het leren dat in open uitwisseling met de omringende wereld staat en daarmee toekomst creëert.
Ik kan me wel vinden in wat Arnold Cornelis als onmisbaar beschouwt in het leren, namelijk dat er een tijdsdimensie in zit. Om bij de tijd te zijn kan leren dus ook niet anders gedacht worden dan als emancipatorisch en communicatief. Want het is gericht op verbetering van wat je in jouw tijd aantreft. Regelrechte tikoen olam dus.
Die gedachte vind ik terug in inzichten van moderne managementdenkers. Bijvoorbeeld bij Peter Senge als die zegt dat wij mensen dankzij ons world wide web nog nooit onderling zo verbonden zijn geweest als nu. En dat tegelijkertijd het vermogen om hier verantwoordelijk mee om te gaan volstrekt tekort schiet. Willen we dat in goede banen leiden, zegt Senge, dan vereist dat heel veel en snel leren, vooral over hoe gedachtes worden gevormd en hoe dialogen plaatsvinden. Daarmee wordt leren eigenlijk tot een existentiële noodzaak.
Dat element van de existentiële noodzaak moet er wel in zitten, wil er wat mij betreft van leren sprake zijn. Ik denk dat in de vormende jaren van de rabbijnse traditie daarvan ook inderdaad sprake was. Er stond iets op het spel voor de rabbijnen: hoe kon de houvast gevende Goddelijke inspiratie verbonden worden met het fysieke, economische voortbestaan als Joods volk op deze wereld? Daarvoor werd voorbeeldig geleerd en Misjna en Talmoed tonen ons hoe dat in z’n werk ging.
Ik ben geneigd om het tot in irrelevante details – hoe creatief ook – uitbouwen en conserveren van een naar binnen gericht denksysteem niet te rekenen tot het leren dat van existentieel belang is. Als ik toch de wens heb om meer Talmoed te lezen, zou het dus niet zijn om de relevantie in onze tijd van de inhoud van dat boek. Maar omdat ik vermoed dat de indringende leerervaringen van de rabbijnen destijds juist op het vlak liggen waar ook voor ons nu sprake is van existentiële noodzaak. Namelijk dat van de onderlinge dialogen en intensieve communicatie. Waarbij mijn primaire vraag is om te zien hoe menselijke interactie verloopt en te verbeteren is.