Onlangs verscheen het boek Waar gaat het over als het over Joden gaat? van David Wertheim. Naar aanleiding daarvan werd de auteur geïnterviewd door Joris Luyendijk, en dat interview was erg de moeite waard. Het sympathieke karakter van de historicus en denker Wertheim, en de genuanceerde en authentieke manier waarop hij zijn antwoorden formuleerde hadden daar alles mee te maken.
Eén antwoord stelde me teleur. Dat was Wertheims reactie op de vraag van Luyendijk of de Sjoa een moreel ijkpunt in zich bergt, met andere woorden: of we wat leren van die vreselijke geschiedenis. Wertheim zei: dat de mens tot zulke dingen in staat is, en kennelijk een beest kan worden. Dat vond ik een onnodig vlak antwoord. Dat wisten we toch al wel?
Naar mijn idee valt er wel wat meer over te zeggen, en is het ook van belang om dat te doen. Namelijk dat er iets aan de hand is met de westerse denktraditie en beschaving. Hoe is het mogelijk dat die systematisch, meer dan tweeduizend jaar lang een bepaalde groepering in haar midden – de Joden – heeft verguisd, vervolgd en uiteindelijk met uitroeiing bedreigd? Die constatering is toch op zijn minst een diep verontrustend gegeven dat verder strekt dan de algemene psychologische waarheid dat mensen tot vreselijke dingen in staat zijn? Het kan bijna niet anders dan tot diepgravend onderzoek leiden: wát is het precies in de westerse traditie dat heeft aangezet tot zoveel bijna metafysische haat tegen Joden?
Maar voor dergelijke fundamentele vragen moet je misschien niet in Nederland zijn. In Frankrijk bijvoorbeeld verschijnen sinds een jaar of twintig aan de lopende band boeken die de eeuwenlange problematische filosofische en religieuze omgang met het jodendom tot onderwerp nemen. Onlangs las ik het boek Banaliteit van Heidegger van Jean-Luc Nancy, dat hij in 2015 schreef naar aanleiding van de ontdekking van de Schwarze Hefte, de dagboeken van Heidegger die lopen van 1931 tot 1969.
Nancy maakt duidelijk dat Heidegger het Westen, als erfgenaam van de vroegste Griekse filosofen, beschouwt als drager van een missie. De verheven missie namelijk om door te dringen tot een diep en puur “zijnsverstaan” dat zich moeilijk laat uitleggen, maar waarvan wel duidelijk is dat het een berekenende, technische en rationalistische omgang met de wereld te boven gaat. Laten in Heideggers denken nu juist de Joden bij uitstek de vertegenwoordigers zijn van dat berekenende, technische en rationalistische denken, dat de ondergang van het Westen als beschaving naderbij brengt.
Als je zo denkt wordt het, aldus Nancy, verklaarbaar hoe, voor een nieuw begin van het Westen, de ondergang van de Joden als noodzaak kan worden bestempeld. Nancy: “De uitvoerder van de westerse vernietiging moest daarom worden vernietigd. Dat is het hoogtepunt van de historische-bestemmingslogica die het Zijn zichzelf als opdracht heeft meegegeven.” Langs die weg krijgt Heideggers afkeer van Joden een metafysische dimensie: “Heidegger was niet alleen antisemitisch: hij wilde tot het uiterste de fundamentele en historisch voorbestemde noodzaak doordenken van het antisemitisme.” Hoe banaal en ordinair dat antisemitisme er ook uit kon zien.
Verbijsterend is, aldus Nancy, hoe Heidegger deze opvattingen, blijkens de Schwarze Heften, tot in de jaren zestig blijft volhouden. Als de volle omvang van de vernietiging in de nazi-kampen al lang is onthuld. En voor de formulering van deze opvattingen blijft hij ongegeneerd gebruikmaken van de meest banale antisemitische stereotypen. “Heidegger weet heel goed wat hij doet. Hij verzamelt de banale vuiligheid voor hogere doeleinden. Wat ook betekent dat hij een hogere waarheid in het antisemitisme herkent.”
De belijdende katholiek Nancy beschrijft dit gegeven gedetailleerd voor Heideggers denken, maar hij ontkomt er niet aan om af en toe te laten zien hoe dit in een veel ouder patroon past. Hij vermeldt hoe het westerse streven naar verhevenheid en zuiverheid zich in eerdere periodes evenzeer gehinderd voelde door de Joodse aanwezigheid. Ook al waren in die periodes de redenen voor aanstoot totaal anders (bijvoorbeeld de afwijzing door de Joden van de universaliteit van de christelijke heilsboodschap of van de klassieke beschaving), ook toen werd dat beleefd als een inbreuk op de verheven missie van het Westen. “Het is moeilijk om de doorgaande lijn te ontkennen die loopt van Athene en Rome naar Parijs, Londen, Berlijn, Moskou, Auschwitz, Hiroshima, enz. – We zijn nog lang niet begonnen over deze vraag na te denken.”
De afwijzing van Joden was een rode draad door de westerse geschiedenis. Als er enige speling zat in de manieren waarop die afwijzing werd geformuleerd of gepraktiseerd, ging het om de vraag of de Joden nog konden worden gewonnen voor de missie van het Westen of niet. Nancy: “De christelijke (en/of rationele, filosofische, enz.) relatie tot het Jodendom is altijd blijven schommelen tussen veroordeling en bekering, tussen de bevestiging van een fundamentele onverenigbaarheid en die van een noodzakelijke verzoening.”
Als men dacht dat verzoening met de Joden onmogelijk was, dan achtte men de verhevenheid van de Westerse missie voldoende rechtvaardiging om tegenstribbelaars daaraan te mogen opofferen, desnoods door bloedige actie. De beschaafde verlichtingsfilosoof Kant zag er liever geen bloed aan te pas komen maar, evengoed, ook voor hem moest het klaar zijn met de Joodse traditie. Kant stelde voor dat het jodendom zichzelf zou opheffen in een proces dat hij aanduidde als een “euthanasie” van het jodendom, waarmee de toegang voor de Joden tot de ware morele religie zou worden gecreëerd.
Tegenover het verzengende geweld van deze religieus-filosofische traditie weet Nancy af en toe niet meer uit te brengen dan “On reste sans voix” – “Ik sta sprakeloos.” Maar ook stelt hij, zoals we boven al lazen, dat hier verder over moet worden nagedacht. Om daar op het eind van zijn boek, schuchter, een verbetersuggestie aan toe te voegen voor de westerse filosofie: “We zullen moeten leren te bestaan zonder ‘puur zijn’ en zonder bestemming.” Zonder verheven begin en zonder verheven afsluiting.