Levinas heeft de reputatie de denker te zijn van de Ander en van het anti-totalitarisme. Van dat laatste heeft hij expliciet werk gemaakt in een van zijn hoofdwerken, Totaliteit en Oneindigheid, waar het thema al in de titel is opgenomen. Hij waarschuwt in dat boek voor manieren van denken die in de samenleving kunnen leiden tot gesloten systemen en totalitarisme.
Zo beschouwd vind ik het wel pikant dat de filosoof Victor Kal in zijn boek De joodse religie in de moderne wijsbegeerte Levinas beschuldigt van totalitaire neigingen. Dat is trouwens mijn weergave, want Kal zelf gebruikt het woord ‘totalitair’ niet voor Levinas. Maar ik benoem het zo scherp omdat Kal twee belangrijke verschijnselen die volgens Levinas tot totalitair denken leiden (en waar Levinas zich dus sterk tegen verzet), júist bij Levinas ziet terugkomen. Dan doel ik op een doorgeschoten waardering voor de autonomie van de mens en op een totale en fanatieke overgave aan een ideologie (ook al heet die ideologie in het geval van Levinas ‘het Andere’ of ‘de Ander’).
Die twee verschijnselen noemt Kal tegen de achtergrond van zijn schets van het werk van Levinas. Dat werk, zegt Kal geheel juist en terecht, kent nadrukkelijk en voortdurend een centrale plaats toe aan de andere mens (de Ander). Hij citeert ter illustratie Levinas wanneer die het heeft over “een relatie tot het Andere die ‘voorafgaat aan de culturen’ en ‘voorafgaat aan de Wet’.”
Vanuit die achtergrond is het begrijpelijk dat Levinas de in het Westen breed gedeelde waardering voor autonomie ter discussie stelt. Immers de nadruk die in de filosofische traditie wordt gelegd op het eigen kritische vermogen van het individu en het zo onafhankelijk mogelijk bepalen van een eigen waardenstelsel veroorzaakt een blinde vlek in die traditie voor relaties met andere mensen. En om dat laatste is het Levinas voor een groot deel te doen.
Maar, zegt Kal, Levinas bewerkstelligt met zijn betoog eigenlijk het tegendeel. Want de toewending tot het Andere leidt in de praktijk – soms bij Levinas zelf, maar zeker bij bepaalde volgelingen van Levinas – tot het propageren van een “vrome overgave aan het Andere” die daardoor “onmiddellijk weer omslaat in het activisme en in de pretentieuze autonomie waaraan men nu juist had willen ontkomen.” Waaraan in ieder geval Levinas juist wilde ontkomen.
Een tweede negatief effect ziet Kal eveneens optreden wanneer men zich “in opperste vroomheid in de armen van het Andere geworpen heeft.” Dat kan de vorm krijgen van een zodanig totale overgave aan het andere dat het totalitaire trekken krijgt, of in ieder geval “terreur” kan worden genoemd: “Op dat moment begint het Andere in feite een heilige terreur uit te oefenen.” Kal treft dergelijke terreur, vanuit een beroep op Levinas, vooral aan bij bepaalde christelijke theologieën, zoals bijvoorbeeld die van Friedrich-Wilhelm Marquardt.
Ik kan wel volgen wat Kal bedoelt te zeggen. En ook dat Kal dat koppelt aan pretenties van (met name de late) Levinas over universele structuren die “altijd en overal” in mensen aanwezig zijn en “voorafgaan aan de culturen.” Dit soort alomvattende taal kan inderdaad, op z’n slechtst, leiden tot het starre “dogmatisme van de Ander” dat Kal als terreur ervaart.
Op z’n best krijgt Levinas toch nog een beetje gelijk en is het een illustratie van wat hij zelf omschrijft als het “betekenisverlies van woorden” en de permanent dreigende verstarring van het denken. Levinas werd immers niet moe ervoor te waarschuwen dat al het “gezegde” (gedachten, woorden, theorieën) onophoudelijk het gevaar loopt betekenisloos en dogmatisch te worden. Uitgesproken gedachten moeten dus even hard weer worden “ontzegd”, ook die van hemzelf.
Misschien is Levinas in het gebruik van woorden als “universele structuur” en “overal en altijd” iets minder waakzaam geweest dan zijn eigen ideeën over het weer ongezegd maken van uitspraken hem voorschreven.