Wat me in het werk van de Frans-Joodse filosoof Emmanuel Levinas aanspreekt, is een gezonde achterdocht tegen de menselijke rede. Die rede is eeuwenlang op een voetstuk gezet, sinds de achttiende-eeuwse Verlichting zelfs met nog meer toewijding dan ooit. Maar die rede bleek zich ook verregaand te kunnen verliezen in de illusies van haar eigen zelfvertrouwen en maakbaarheidsfantasieën. Zodanig dat je, volgens Levinas in zijn boek De totaliteit en het oneindige, kunt spreken van een neiging tot totalitarisme, die daadwerkelijk heeft bijgedragen aan onderdrukkende systemen als nazisme en communisme.
Het feit dat Levinas deze totaliserende tendens van de rede tot onderwerp van zijn denken maakt, heeft alles te maken met zijn Joodse identiteit. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd zijn hele Litouwse familie uitgemoord, en zijn eigen gezin overleefde in de onderduik in Frankrijk. Het is ook geen toeval dat Joodse tijdgenoten van Levinas, zoals Hannah Arendt, Zygmunt Bauman en Theodor Adorno, zich eveneens intensief met het twintigste-eeuwse totalitarisme hebben beziggehouden.
Uiteraard hebben ook niet-Joodse filosofen zich uitgebreid gebogen over de centrale plaats van de rede in de westerse cultuur, al dan niet daartoe aangezet door de Sjoa en andere rampzalige twintigste-eeuwse barbarij, en door de vraag waarom de rede die niet juist heeft kunnen voorkomen. Tot die groep behoort Antonio Damasio, een neurobioloog die zich op het filosofische pad heeft begeven, en met wiens werk ik onlangs kennis maakte. Vanuit de combinatie van die vakgebieden zegt hij behartigenswaardige dingen over de positie van de rede in de westerse cultuur.
Via zijn neurobiologische uiteenzettingen komt Damasio in zijn boek Het zelf wordt zich bewust tot de conclusie dat rationaliteit diep is verankerd in het lichaam. Je zou kunnen zeggen: voor Damasio zijn gedachten belichaamd. Hij formuleert dat als volgt: “Biologische drijfveren, lichaamstoestanden en emoties vormen waarschijnlijk een noodzakelijke basis voor de rationaliteit. Onze rationaliteit wordt waarschijnlijk door signalen uit het lichaam gevormd en aangepast.”
Tegelijkertijd stelt Damasio vast dat de traditionele filosofie moeite heeft met emoties en gevoelens. Die zouden in hun grilligheid en onberekenbaarheid het doel waar de filosofie altijd naar streefde in de weg staan, namelijk het bereiken en in stand houden van stabiliteit en onverstoorbaarheid. De ratio werd vaak beschouwd als staande tegenover emoties en gevoelens, en belast met de taak om ze eronder te houden of ze zodanig te cultiveren dat ze onschadelijk werden. Denk aan Plato, de Stoïcijnen, Spinoza, en ook Kant op zijn eigen manier.
Daarbij werd de traditionele filosofie geholpen door het idee dat het bewustzijn iets heel anders is dan de dingen die we kunnen aanraken. Bewustzijn zou totaal andere stuff (of: substantie) zijn dan waar het lichaam van gemaakt is. Denken viel het beste op te vatten als een uitwendige kracht. Daar konden wij als mensen wel deel aan hebben, maar de oorsprong ervan werd gedacht als ver buiten en boven ons en onze lichamen. Een uitwendige gezagsinstantie, van een hogere orde en andere makelij dan ons lichaam, en met de pretentie van perfect sluitende logica. Deze klassieke formulering in termen van ‘uitwendig’ en ‘hoger’ en ‘perfect’ is niet onschuldig. Die bevat in de kiem zelfs een mogelijke verklaring voor de onderdrukkende rol die rede kon gaan spelen.
Damasio zet daar tegenover “dat de mentale voorstelling van ons lichaam misschien een onmisbaar referentiekader vormt voor de neurale processen die we als onze geest ervaren; dat we ons eigen organisme, en niet een of andere absolute uitwendige werkelijkheid, als uitgangspunt gebruiken voor de constructies die we van de wereld maken en voor de constructie van het altijd aanwezige gevoel van subjectiviteit dat een wezenlijk deel van onze ervaringen is.”
Het zal duidelijk zijn dat met het afserveren van uitwendigheid door Damasio allerlei traditioneel gezaghebbende instanties op losse schroeven komen te staan. Denk aan de traditionele God van de Joodse en christelijke tradities, maar ook aan wetenschap als een onthechte en waardevrije instantie, of aan burgerlijke of intellectuele autoriteiten die claimen een bevoorrechte toegang te hebben tot dat uitwendige geestelijke domein. Juist omdat het zelf een steeds weer opnieuw geconstrueerde biologische toestand is, is ieder beroep op iets anders om jezelf te verantwoorden ongeloofwaardig geworden.
Als wat mij betreft de verdienste van Levinas, zoals gezegd, nauw samenhangt met zijn zorg om de vraag in hoeverre de rede nog ruimte laat voor iets anders dan de rede, dan zal duidelijk zijn dat, om diezelfde reden, het denken van Damasio mij aanspreekt.