Napoleon in Palestina (2)

Harrie Teunissen

zondag 9 oktober 2011

In 1947 gebruikt Ben Goerion in de Verenigde Naties Napoleons proclamatie van een Joods protectoraat voor de rechtmatige erfgenamen van Palestina als argument voor de staat Israël. En Herzl schrijft in 1899 aan de Duitse keizer: Wat onder Napoleon I niet kon gerealiseerd, kan werkelijk worden onder Wilhelm II. De beroemde proclamatie van 20 april 1799 - op Pesach! - is echter zeer omstreden. Wil de Franse opperbevelhebber komend uit Egypte in het voetspoor treden van Mozes? Is zijn brief bedoeld als propaganda om de Joden van Palestina en Syrië over te halen zich af te keren van Jezzar Pasja, de beruchte Ottomaanse stadhouder van Akko? Of is die merkwaardige tekst een vervalsing door radicale messianisten die in het optrekken van Napoleon de eindtijd zien aanbreken? Voor een antwoord op deze vragen moeten we terug naar de Franse veldtocht in Palestina waar het leger van Napoleon op 19 maart 1799 bij de vesting van Akko arriveert.

De slachting bij Jaffa doet Jezzar Pasja besluiten weerbare Moslims en zelfs mannen uit de 130 Joodse families van de havenstad te wapenen, terwijl Grieks-orthodoxe handelaren worden vermoord om een ‘vijfde colonne’ te voorkomen. De komst van een Engels eskader sterkt Jezzars positie in Akko. Zijn belangrijkste financiële adviseur is de Jood Chaim Farhi, een Talmoedgeleerde uit het machtigste handels- en bankiershuis van Damascus, die ook een prominente rol speelt bij de verdediging van de stad. In de eerste belegeringsweek graven Franse troepen zigzaggende loopgraven naar de buitenste fortificaties, maar de verdedigers doen gewaagde uitvallen om een ondermijning te voorkomen. Bij de eerste aanval, op 28 maart, ontstaat een grote bres in de omwalling. De Franse troepen kunnen deze echter niet benutten omdat onder leiding van Chaim Farhi op de zwakste plekken een tweede wal is opgeworpen en artillerie van de Engelsen wordt ingezet. Het ziet er naar uit dat het een langdurig beleg wordt. Jezzar Pasja roept nu, als ‘zwaard van de islam’, de Moslims uit zijn achterland in Palestina, Libanon en Zuid-Syrië op om de omsingeling te doorbreken.

Napoleon verovert inmiddels een aantal cruciale posities in het achterland. Hij geeft Daher Omar uit een voornaam geslacht van grootgrondbezitters de zeggenschap terug over hun domeinen bij Tiberias. De Zaydanidenclan van diens grootvader, die de kuststreek pacificeerde en Akko uitbouwde tot handelsstad, was door Jazzer Pasja gedecimeerd. Nu steunen ze Napoleon om de ‘slager van Akko’ te vernietigen. Napoleon krijgt ook de sjiïeten van Zuid-Libanon aan zijn kant. Generaal Murat steunt hen bij de verovering van de kuststad Tyre. Tegelijk trekt Generaal Junot naar Nazareth. De merendeels Christelijke bevolking onthaalt de Franse soldaten goed. Maar Palestijnen uit Nabloes en de regio rond Jeruzalem trekken met Bedouinen op naar Kafr Kanna (Cana op onderstaande kaart). De kleine troepenmacht van Junot weet echter de aanval van hun cavalerie af te slaan. Door zijn manschappen in een vierkante slagorde op te stellen kunnen alle zijden van dit carré tegen een overmacht verdedigd worden. Generaal Kleber trekt intussen Nazareth voorbij om vijandelijke, door de Farhi-clan betaalde troepen uit Damascus het hoofd te bieden. Ook Napoleon trekt naar Nazareth en is present in de basiliek bij het zingen van het Te Deum. In de morgen van 16 april wordt Kleber aangevallen in de vlakte van Esdralon. Meteen worden carrés geformeerd die de heftige aanvallen van een overmacht van Bedouinen en troepen uit Nabloes en Damascus met glans doorstaan. Deze overwinning bij de berg Tabor verzekert Napoleon van Galilea. Op onderstaand vel 46 met Akko, Nazareth en de Jordaan is deze veldslag gemarkeerd met twee zwaarden kruiselings omhoog in het midden bij de onderkant.

De patstelling bij Akko blijft echter bestaan en berichten over de komst van Ottomaanse troepen uit Istanboel nopen tot haast. Napoleon draait de enorme belastingverhoging die Jazzer Pasja heeft opgelegd om zijn Maghrebijnse huurlingen te kunnen betalen weer terug. Maar de machtige ‘emir Basjir van de berg’, leider van de Maronieten en Druzen in Libanon, wacht de uitkomst van de strijd tussen Jazzer Pasja en Napoleon af. Hij bevoorraadt de Franse troepen wel, maar vraagt tegelijk de Engelsen om te bemiddelen in zijn conflict met Jazzer Pasja. Door dit dubbelspel dreigt Napoleons droom van een moderne Frans-Arabische Oriënt ten koste van de Ottomaanse Sultan te stranden. In deze context plaatsen sommige historici Napoleons proclamatie aan de Joodse Natie. Met toespelingen op Jesaja, Joël en Maccabeeën zou dit het voorbestemde moment zijn om zich te bevrijden uit hun eeuwenoude slavernij in ballingschap. Met Franse hulp zullen ze Israëls erfgoed heroveren en zo hun politieke bestaan onder de volkeren veilig stellen en hun burgerlijke en religieuze rechten realiseren. Met deze messianistische oproep zou Napoleon de Joden naar zijn kamp willen overhalen met de belofte van een Frans-Joods protectoraat, bestuurd vanuit de stad van David. Met hun steun zou hij toch nog een doorbraak kunnen forceren.

De echtheid van Napoleons proclamatie is omstreden. Geen van de memoires van de generaals en geleerden die hem vergezellen beschrijft ze. De enige melding staat in de Franse Moniteur van 22 mei en dit bericht uit Constantinopel wordt door enkele Duitse kranten overgenomen: Bonaparte heeft een proclamatie gepubliceerd waarin hij de Joden van Azië en Afrika uitnodigt zich achter zijn banier te scharen om het oude koninkrijk van Jeruzalem te herstellen; hij heeft reeds een groot aantal van hen bewapend en zijn bataljons bedreigen nu Aleppo. Het laatste deel van dit bericht is evident onwaar; is het eerste deel dan ook een gerucht? Toch past het goed in de visie van de kring rond Napoleon op zijn expeditie naar Egypte. In het artikel Beschouwingen over Egypte, Syrië en de Engelse macht in Indië in La Décade van april 1798, schrijft Lucien Bonaparte (broer van) over de Joden: Men weet hoezeer ze gehecht zijn aan hun oude vaderland en aan de stad Jeruzalem ... Zij komen uit de vier hoeken van de wereld toegesneld als men hun een signaal geeft ... Mensen en goud zullen toestromen ... niet alleen om de industrie te doen bloeien, maar ook om te voldoen aan de uitgaven van de revolutie in Egypte en Syrië. En Napoleon zelf meldt in zijn memoires: De Joden waren in Syrië nogal talrijk; ze werden bezield door een vage hoop ... Het gerucht ging rond onder hen dat Napoleon zich, na de inname van Akko, naar Jeruzalem zou begeven en dat hij daar de tempel van Salomo wilde herstellen. Dat idee sprak hen zeer aan. Maar ook Napoleon meldt geen enkel initiatief in die richting. Heeft die beroemde proclamatie dan toch niet bestaan?

Maart 1940 duikt echter in Londen een Duitse vertaling van de Hebreeuwse versie van de proclamatie van 20 april 1799 op. Hij gaat vergezeld van de vertaling van een brief van Rabbi Aron uit Jeruzalem. De teksten zijn meegenomen door een uit Praag gevluchte Jood; na de oorlog omhelzen zionisten ze als extra argument voor de Staat Israël. Onderzoek toont echter aan dat de teksten vervalsingen zijn, maar wel uit 1799 moeten stammen. Zo geeft de aanhef van de proclamatie weer dat ze uit het hoofdkwartier van Buonaparte in Jeruzalem komt. Maar Napoleon is nooit in Jeruzalem geweest en van een Rabbi Aron uit die stad is niets bekend. Men vindt daar wel Mosje Aharon Halevie, een van de wijzen uit Jeruzalem die in hun brief van zomer 1799 aan de Joodse gemeenten in Italië klagen over de schade die de campagne in Palestina heeft veroorzaakt. Joodse gemeenten in Akko, Safed, Tiberias en Jeruzalem worden ervan beschuldigd Napoleon te hebben geholpen, terwijl ze juist hebben bijgedragen aan de verdediging van het Ottomaanse bewind. Ook het politieke lot van de Farhi-clan is tezeer verweven met dat van Jezzar Pasja om zich in te kunnen laten met zo’n messianistisch avontuur. Derogy en Carmel maken in Bonaparte en Terre Sainte (1992) duidelijk dat de berichten/geruchten over Napoleons proclamatie aan de Joden afkomstig moeten zijn van heimelijke volgelingen van Sabbataj Zwi in Syrië en Constantinopel en van diens ‘reïncarnatie’ Jacob Frank in Centraal Europa. Deze grijpen het verrassende optreden van Napoleon in Palestina aan om de krimpende radicale messianistische beweging nieuw leven in te blazen.

Begin mei 1799 proberen de Fransen nog steeds Akko in te nemen, maar als ook een Ottomaanse vlooteenheid de haven weet binnen te zeilen, ziet het er niet goed uit voor Napoleon. Alle middelen worden nu ingezet op een laatste beslissende belegering van de vestingstad. 10 Mei leidt generaal Kleber twee zware aanvallen, die veel slachtoffers maken aan beide kanten maar geen doorbraak opleveren. Akko blijkt onneembaar. Op 17 mei stopt Napoleon noodgedwongen de belegering. Hij verhult zijn mislukking door te verklaren dat nu elk gevaar voor Egypte vanuit Palestina is geweken. Vanaf 21 mei trekt zijn leger weer naar het zuiden. Generaal Kleber die de achterhoede leidt, krijgt opdracht Palestina te verwoesten. Deze tactiek van de verschroeide aarde maakt een eind aan een halve eeuw van intensieve landbouw in de kuststreek. Bedouinenstammen uit de Negev en de Sinaï krijgen weer vrij spel voor hun seizoensgebonden veetrek. Als tegen het einde van de negentiende eeuw Palestijnse boeren zich opnieuw vestigen in de kuststrook moeten ze concurreren met zionistische kolonisten. Napoleons inval in Palestina heeft de toekomst van het land voor lange tijd belast.

Reageren op dit item is niet meer mogelijk.

Columns 2012

Columns 2011