Bij de aanpak van 'Marokkaanse pestkoppen' die het optreden van Israels regering tegen Palestijnse gebieden niet onderscheiden van het jodendom en die Joden met keppeltjes, hoeden en pijes provoceren en bedreigen wordt onder meer gepleit voor lessen op ‘zwarte scholen’ over de gedeelde Joods-Islamitische geschiedenis van Marokko. Dit streven door verbreiding van het beeld van een eeuwenlang vreedzaam samenleven van moslims en joden een ‘wij-gevoel’ te creëren is even lofwaardig als problematisch. Lofwaardig omdat er inderdaad lange perioden van relatieve harmonie zijn geweest, maar ook problematisch omdat de systematische achterstelling van de Joden uiteindelijk hun vertrek in de hand heeft gewerkt. Die gemengde geschiedenis is bij uitstek af te lezen aan de lotgevallen van mellahs (Joodse wijken) in Marokkaanse steden. De vijfdelige Encyclopedia of Jews in the Islamic World (Leiden/Boston, 2010) is dé nieuwe gids voor dergelijke onderwerpen. Haar ruim tweeduizend artikelen met literatuurverwijzingen en illustraties zijn een ware goudmijn, maar de weinige landkaartjes zijn al te simpel en plattegronden ontbreken. In deze en de volgende column presenteer ik enkele mellahs, zoals hier onder en boven de rivier bij Rabat en Salé op een kaart uit 1921.
Over de herkomst van de Joden in Marokko is weinig met zekerheid bekend. Zij voeren hun oorsprong vaak terug tot de nederlaag van de tien stammen van het Noordrijk Israël. Sommige geleerden stellen daarentegen dat de meeste Joden uit Noord-Afrika afstammen van inheemse Berbers (Tamazigh) die zich in de Late Oudheid bekeerden. Recentelijk is een oude Haggada in het Tamazight ontdekt. In ieder geval bestaan er Joodse gemeenten in Marokko voorafgaand aan de Arabische verovering rond 700. Toenemende islamisering onderwerpt de Joden enkele eeuwen later aan een strikte toepassing van het dhimmi-statuut. Als een volk van het boek worden Joden (evenals Christenen) erkend en beschermd, maar ze zijn tweederangs onderdanen die extra belasting moeten betalen. Zij mogen geen wapens dragen en moeten zich in hun kleding onderscheiden van Moslims. Midden twaalfde eeuw tolereert de Berberdynastie van de Almohaden de dhimmi’s niet langer. Joodse bronnen geven blijk van de vernietiging van hun gemeenten van de havenstad Ceuta in het Noorden tot de karavaanstad Sijilmasa onder de Hoge Atlas. Er zijn veel ‘martelaren’, maar nog meer Joden veinzen een bekering tot de islam, zoals de familie van Mosje ben Maimon. In latere decennia van het Almohadenrijk kunnen ze terugkeren tot het dhimmi-statuut en weer openlijk hun geloof praktiseren.
De eerste mellah ontstaat pas 1438 in de oude koningsstad Fez. De naam is een verbastering van het Arabische woord voor zout (malh) omdat ze gebouwd wordt op een drooggelegd zilt moeras. De ommuurde Joodse wijk, gebouwd tegen de citadel, maakt het innen van het hoofdgeld per Jood én de bescherming van de Joodse gemeente door de vorst makkelijker. In 1557 ontstaat er een aparte Joodse wijk in Marrakesj, ook mellah genaamd. Halverwege de twaalfde eeuw had de cartograaf en geograaf Muhammad al-Idrisi nog beschreven hoe Joden uit het Atlasgebergte in deze stad wel handel mochten drijven maar er niet mochten wonen. Vier eeuwen later wonen duizenden Joden in het oudste stadsdeel en in haar nieuwe centrum. Maar nu Marrakesj de hoofdstad wordt van een nieuwe dynastie is de bouw van een centrale moskee aanleiding voor verdere stadsvernieuwing. De tweede mellah past in dit project, want zij is uitdrukking van de claim dat islamitische vorsten ook controle uitoefenen over niet-moslims.
Op deze Franse plattegrond van Marrakesj uit 1868 is de typische ligging van de mellah tussen het ommuurde paleiskwartier en de ommuurde binnenstad goed te zien.
Wanneer Meknès, als nieuwe hoofdstad van een sultan uit de nu nog heersende Alawieten-dynastie, de oude koningssteden Fez en Marrakesj kortstondig naar de kroon steekt, wordt 1679 een derde mellah gesticht. En in het begin van de negentiende eeuw ontstaat een hele reeks mellahs in kuststeden als Essaouira, Rabat, Salé en Tétouan. Deze zijn bedoeld om Europese invloeden tegen te gaan door Joodse handelaren en vertegenwoordigers te isoleren en te controleren. Buitenlandse instanties maken namelijk steeds meer gebruik van hun diensten. Typische mellahs hebben een hoofdpoort die ‘s nachts, op sjabbat en op Joodse feestdagen gesloten blijft. Maar Tanger en Casablanca hebben nooit ommuurde mellahs gekend ondanks hun grote Joodse gemeenten. En in landelijke Berber-gebieden staat mellah voor enkele straatjes waar vooral Joodse families wonen en de synagoge zich bevind. De term slaat op den duur niet alleen op de wijken waar de rabbinale regels gelden maar ook op de Joodse gemeenten. Zo vormen de mellahs van Marokko de bases van de grootste Joodse gemeenschap in een islamitisch land.