HaMakom en Mokum

Harrie Teunissen

vrijdag 25 februari 2011

U kent vast het ‘Joods geografie-spel’ waar Joden uit verschillende steden elkaar vragen stellen tot ze een gemeenschappelijke Joodse link of zelfs verre verwant ontdekken. Zo ontstaan verrassende netwerken van persoonlijke verhalen en plaatsen. Verder speelt geografie een ondergeschikte rol in de Joodse cultuur. Ik merk dat duidelijk bij mijn historische studie van Joodse gemeenschappen. Regelmatig moet ik daarbij beroep doen op topografische naslagwerken, zoals de atlassen van Martin Gilbert en websites zoals de ‘Jewish Virtual Library’. De kaartjes die ik daar aantref zijn wel behulpzaam maar nogal simpel. Meestal is het nodig andere kaarten erbij te nemen om plaatsen, verbindingen en grenzen preciezer te lokaliseren. Dergelijke historische atlassen en sites maken zelden gebruik van origineel kaartmateriaal (behalve bij Palestina en Jeruzalem). Historici lijken zich niet te realiseren dat er vele originele kaartbronnen voor de Joodse geschiedenis te vinden zijn. Weliswaar zijn die kaarten relatief zeldzaam, maar het materiaal is zeer divers. Zie bijvoorbeeld de tentoonstelling ‘Joodse geschiedenis in kaart’ van september 2009 in de Leidse sjoel.

Kaartbronnen en ander topografisch materiaal die een breder zicht op de Joodse geschiedenis geven, met name van de diaspora, worden nog nauwelijks verzameld. Dat komt voornamelijk omdat de Joodse traditie weinig aandacht voor topografie heeft. Joden en niet-Joden zijn het hierover vrijwel eens. Zo bevestigt de katholieke Jood Heinrich Heine in 1830 indirect de christelijke legende van de wandelende Jood (de Joden moeten over de aarde zwerven omdat zij Gods Zoon hebben vermoord) als hij stelt: Een boek is hun vaderland. En in 1841 oordeelt Leopold Zunz, de grondlegger van de ‘Wissenschaft des Judenthums’: In de gehele Joodse literatuur is er geen tak van kennis minder ontwikkeld ... dan die van de geografie. Joden koesteren weliswaar hun voormalige lotgevallen in het Heilige Land, en hopen op de Messias: Volgend jaar in Jeruzalem. Maar ook Israël kent, volgens Isaiah Berlin in 1953, te veel geschiedenis en te weinig geografie.

De verwaarlozing van de topografie geldt niet alleen de orthodoxe traditie; zij wordt ook gelegitimeerd door de godsdienstfilosoof Abraham Heschel. Zijn The Sabbath: Its Meaning for Modern Man (1951) verdedigt zelfs de stelling dat het jodendom een religie van de tijd is en niet van de ruimte. De viering van de sjabbat staat immers centraal; zij is als het ware het Joodse equivalent van de majestueuze kathedraal. Het Joodse ritueel is volgens rabbi Heschel vóór alles een architectuur van de tijd. G'd zegende de zevende dag en maakte die heilig. Een weekorde van zeven dagen vormt inderdaad hét tijdfundament voor de Joodse traditie (en dus ook voor het christendom en de islam). De vieringen van de overige Joodse feestdagen zijn afhankelijk van data in maanmaanden. De sjabbatviering staat echter los van de ondermaanse tijdruimte. Sowieso gaat in de Thora de heiliging van de tijd vooraf aan de heiliging van G'ds volk. En de heiliging van de ark door Mozes gaat vooraf aan de bouw van de tempel door Salomon. Het ‘apart zetten’ van Jeruzalem komt hier dus op de laatste plaats.

Toch kent het jodendom wel degelijk een eigen omgang met de ruimte, ook op sjabbat. Een uiteenzetting in de Talmoed over een sjabbat-regel spreekt namelijk over de eroev. Dit is een muur of symbolische omheining rond een gebied waar tijdens de sjabbat voorwerpen vervoerd mogen worden. De eroev creëert als het ware een virtuele privéruimte waarbinnen vrome Joden zich op de rustdag tòch vrij mogen verplaatsen. Zo kunnen ook vrouwen hier met een kinderwagen lopen. Tegenwoordig zijn de meeste eroeviem opgebouwd met palen die onderling verbonden zijn met metaaldraden. Zo loopt de nieuwe eroev van Groot-Amsterdam langs waterwegen.

Vanuit de traditie van Thora, Talmoed en Kabbalah kan men Joodse topografie omschrijven als het spanningsveld tussen HaMakom, G’d als de onvoorstelbaar ruimtelijke, en de begrensde ruimte van een tuin en van eigenzinnige steden, waarvoor Hij plaats maakt (tsimtsum) én regels stelt. Makom wordt in het Jiddisj mokum en betekent dan plaats of stad. Vroeger duidden Joden in Holland de steden vaak aan met hun beginletter uit het Hebreeuwse alfabet, zoals Mokum Dalet (Delft), Mokum Reysj (Rotterdam) en Mokum Alef (Amsterdam). Onze hoofdstad wordt nog steeds liefkozend Mokum genoemd.

7 + 2 = ?
En hoe heet dan Utrecht? Mokum Woof?

Columns 2012

Columns 2011

Doneren

Crescas kan niet zonder jouw steun. Met elke donatie, hoe klein ook, steun je onze activiteiten en zorg je dat wij nog meer voor Joods Nederland kunnen betekenen.