Onze oudste is erg ijverig: ze studeert en werkt, wat niet makkelijk is. Maar ook zij moest een paar dagen thuis blijven omdat ze een griepje had. Met een loopneus besloot ze na twee dagen toch weer naar haar werk te gaan. Daar hoorde ze dat ze een briefje van de dokter nodig had om aan te tonen dat ze echt ziek was geweest.
De lezer raadt het al: ondergetekende mocht dus even naar het ziekenfonds, ons Koepat Cholim, om daar een nummertje te halen zodat ik de dokter kon spreken. Ja, het systeem is veranderd: geen namenlijst meer op de deur, we krijgen nu netjes een nummertje en wachten op onze beurt. Althans, dat is de bedoeling van ons systeem. Maar wij, Jidden onder elkaar, bedenken patentjes om het systeem te omzeilen en dus was ik niet verbaasd toen ik een jochie van een jaar of acht voorbij zag rennen richting het ziekenfonds. Daar aangekomen trok het jochie een handvol nummertjes uit de machine en rende weer naar buiten. Mensen keken elkaar veelbetekenend aan: weer een goochemerd die wat later zou komen en voor zichzelf een stuk of tien nummertjes had getrokken om er zeker van te zijn dat hij of zij er nog in kon. Om de charpe te verbergen was het zoontje gestuurd. We kennen het.
Terwijl we daar zo zaten te wachten, kwam er nog een artiest binnen, die in zijn mobieltje aan het schreeuwen was. "Wat? Wat? Ik vraag het gewoon de dokter even, wacht maar. Wat? Nee, ik vraag het even, de mensen begrijpen dat en laten me heus wel een vraagje stellen …" Dramatisch legde de man zijn hand op het mobieltje en vroeg ons schaapachtig: "Mag ik even voor, ik moet alleen maar een vraag stellen … mijn vrouw …" Hij gebaarde met zijn mobieltje. "Nee!" Was het unanieme antwoord van alle wachtenden. "Gotspeponem, pak een nummertje en wacht in de rij, net zoals iedereen!" riep iemand hem toe. Gelaten deed de man het mobieltje in zijn broekzak. Het feit dat hij hem niet uitschakelde was het bewijs dat hij inderdaad een artiest was.
Mijn buren keken elkaar met voldoening aan. De artiest zat in een hoekje nebbisj te zijn. Nu was de beurt aan een professionele artiest. De man, een typische Israëli, met open hemd (tot aan zijn navel) waardoor we het oerwoud op zijn borst en buik konden zien, kwam kordaat binnen en riep: "Momentje, momentje, ik moet direct de dokter zien!" en liep door naar de deur van de dokter, toen twee van mijn buurmannen opstonden en hem op de schouder tikten. "Watte?" riep de man verbaasd. "Zitten en wachten, en snel!" zei er een dreigend. "Nummertje pakken!" zei de tweede. In ons land wonen veel helden. Ook deze artiest was een held en zei: "Maar het is een kwestie van leven en dood!" "Dan bel je Mageen David Adom maar, die sturen dan een ambulance!" zei de eerste buurman. De artiest wilde nog wat zeggen, maar de twee ordebewakers schudden met hun hoofd en de super-artiest begreep dat ook hij de verkeerde dag had uitgekozen.
Hoewel ik bij de ingang allang een nummertje had getrokken en ik nog twee man voor me had, besloot ik de tijd te verdrijven en zei onschuldig: "Nummertjes? Hebben jullie nummertjes getrokken?" Het werd doodstil in de wachtkamer en iedereen keek me aan alsof ik elk moment kon worden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis.
"Iedereen moet een nummertje!" "Wat denkt u wel niet!” "U kunt mooi op uw beurt wachten!" waren enkele van de meer beschaafde opmerkingen die ik kreeg. Om aan te tonen, dat ze griep had, besloot mijn buurvrouw ook nog even in mijn gezicht te hoesten, waardoor ik besloot om op te staan. "Het is besmettelijk," mompelde ik. Nu had ik echt de aandacht van alle aanwezigen. "Hij zei dat het besmettelijk is!" riep iemand. Iedereen naast me stond op en nam afstand van me. "Ik bedoelde haar, met haar gehoest," zei ik, wijzend op mijn hoestende buurvrouw, die me toch nog een vuile blik kon toewerpen. Nu kwam iedereen naar mij toe en nam afstand van de melaatse die naast me had gezeten.
‘Dingdong!’ zei de machine en mijn nummertje stond op het scherm. Ik stond op en liep naar de deur van de dokter. "Hey, jij hebt geen nummertje!" riep een van de ordebewakers. Lachend liet ik het nummertje zien. "Maar je zei van niet …" zei hij.
Ik haalde mijn schouders op en liep naar de dokter die al op mij wachtte bij de deur van zijn kamer. Hij had een briefje in zijn hand. "Je dochter had al gebeld. Hier is wat ze nodig heeft." Ik bedankte hem en keerde me om.
"Meer niet?" De ordebewaker keek me verbaasd aan. De twee artiesten vloekten zachtjes.
"Nee, ik had echt maar één vraagje," zei ik pesterig en liep weg.
Later, thuis, vroeg de liefste vrouw van de wereld hoe het bij het ziekenfonds verlopen was. "Probleemloos," zei ik haar.
© Simon Soesan
(Deze column verscheen eerder, in 2005, in het NIW)