“Je mag erover schrijven, maar beloof me dat je mijn naam niet noemt!”, zei de soldate tegen me terwijl ze glimlachte. Ik knikte bevestigend en maakte mijn notities. Het was donderdagavond en onze zoon was thuis gekomen uit het leger. Hij heeft al meer dan twee van zijn drie jaar erop zitten en blijft enthousiast over zijn diensplicht. Zoals wel vaker was hij door zijn twee beste vriendjes uit zijn schooltijd, Nicolas en Wassim, opgehaald van de trein en naar huis gebracht. Hij was nog maar net binnen, met zijn wapen en tas achteloos om zijn schouder, toen er weer werd gebeld en een soldate binnenstapte. Wassim en Nicolas keken stomverbaasd naar de jonge vrouw die in uniform kwam binnenlopen. Ook zij had haar wapen en tas om haar schouder. Ze had rode soldatenlaarzen aan en boven haar linkerborstzakje zaten zilveren vleugels. Wassim en Nicolas spraken haar verbaasd in het Arabisch aan, en ik wist genoeg: haar uniform liet zien dat deze jongedame in een gevechtseenheid zat en parachute sprong en haar naam en taal maakten duidelijk dat ze Arabisch was. Haar soldatenlaarzen duidden ook nog even aan dat ze in een speciale eenheid zat. Weet u dat ook weer.
Het gesprek sloeg al snel over naar Ivriet, de taal van ons land en ik rook een verhaaltje voor mijn column hier.
X is Moslima. Ze groeide op in Haifa in ging naar dezelfde school als onze zoon en zijn vrienden. Zoals alle Arabieren, werd ze niet opgeroepen voor dienstplicht, maar lapte dat letterlijk aan haar laars en, in navolging van haar vader die hetzelfde jaren terug deed, ging ze als vrijwilligster naar het leger. Alleen eiste ze wel een gevechtseenheid. “Anders verveel ik me zo,” zei ze tegen me.
Aangekomen in de hoofdkazerne werd ze soldate: ze kreeg haar uniformen, laarzen, inentingen en toen dat allemaal voorbij was werd haar mede gedeeld dat haar dienst erg op prijs werd gesteld en dat men haar wilde aanstellen als secretaresse. Juf X maakte kort maar krachtig duidelijk dat ze daarvoor niet wilde dienen en toen men haar niet begreep, werd ze luidruchtig. Een hoge officier die in de buurt was, hoorde het lawaai en luisterde geamuseerd naar haar. “Jij wilt in een gevechtseenheid dienen?” vroeg hij haar. Ze knikte boos. Hij gebaarde haar hem te volgen. Buiten legde hij haar uit dat hij haar naar een cursus zou sturen, een opleiding. En als het haar zou lukken om daar uitmuntend uit te komen, kon ze bij hem in zijn eenheid dienen.
Dat was een jaar geleden. Ik vroeg haar of het niet moeilijk was in haar gemeenschap, waar haar diensttijd uitzonderlijk is. Ze keek naar Wassim. “Ik heb er heel wat vrienden en vriendinnen mee verloren,” zei ze zacht. “Maar het wordt tijd dat we allemaal inzien dat we hier samen in ons land wonen en dat we allemaal iets moeten geven en niet alleen dingen eisen,” zei ze simpel.
Mijn levenspartner riep het viertal aan tafel. Ze had eten voor ze klaargemaakt. Wapens en tassen bleven op de vloer achter en ik keek naar de vier vertegenwoordigers van onze toekomst: een Christen, een Moslim, een Moslima en een Jood die hongerig aan de schnitzels begonnen.
Wat later die avond gingen ze samen naar de film. Een tekenfilm, want ondanks de uniformen blijven kinderen kinderen.
© Simon Soesan