“Jakkes, kijk uit met die vliegen, je weet maar nooit waar ze op gezeten hebben. Jij nog iets drinken?”
“Genebbisj die vlieg, laat hem met rust! Hij doet geen vlieg kwaad. En doe mij nog maar een Cola light graag.”
“Light? Dat heeft echt zin na die slagroompunt! O, ik begrijp het al, je doet een puntendieet! Slagroompunten, mokkapunten, kwarkpunten …”
“Alle beetjes helpen, hoor”
“Heb je dan niet liever een half glaasje?”
“Warm hè? In Israël kan ik er tegen, maar hier …”
“Komt door het vocht.”
“Nou, toen ik laatst in Haifa was …”
“Daar moet je ook nooit naartoe gaan … Mijn hemel! Je moet niet kijken, maar links achter je … NIET KIJKEN ZEI IK TOCH.”
“Ja, waarom zeg je het dan … Nou? Wat gebeurt daar?”
“Je hebt toch al omgekeken? Of liever gezegd je nek helemaal verdraaid. Dan zag je haar toch al zitten?”
“Ik zag eerlijk gezegd geen bekende links achter me.”
“Links? Wie zei er links? Rechts natuurlijk … Niet te geloven … Haar man ligt nog geen maand onder de grond en dan zit ze al op een terrasje te sjansen.”
“Wie bedoel je? Ik mag toch niet kijken?”
“Doe dat dan ook niet, ik bedoel Esther!”
“Nee, echt??? Ze zeggen dat ze een fortuin geërfd heeft.”
“Dat zou je echt niet zeggen … maar als dat zo is, dan wil jij vast niet weten waar dat geld vandaan komt.”
“Nou?”
“Ze zeggen … Wat is dat nou weer voor irritant geluid?”
“Geen idee. Het komt volgens mij uit jouw tas.”
“Mijn tas? Hoe kan dat nou uit mijn tas komen? Voor zover ik weet handel ik niet in ratelslangen.”
“Luister zelf dan. Steeds luider en duidelijker.”
“Jij ook altijd … Is dat mijn telefoon?”
“Nee, ik heb de mijne stiekem in jouw tas gestopt, nou goed?”
“Och, mijn zoon is weer langs geweest.”
“En dan raakt je telefoon altijd van de leg?”
“Nee, hij heeft er blijkbaar een nieuwe ringtoon op gezet.”
“Ringtoon? Vroeger noemden wij dat gewoon een bel … wie belde er nou?”
“Gelukkig maar dat je niet zo nieuwsgierig bent.”
“Maar we hadden het over die lustige Witwe.”
“Oh ja, jij wilde toch weten waar dat geld vandaan kwam?”
“Ik? Nee hoor, dat wilde jij net vertellen, maar het zou niet bij me opkomen om daaraan te denken.”
“Het is echt een rouwende weduwe die daar zo gezellig en intiem zit te praten met die charmante meneer.”
“Heeft hij toevallig rood haar en een snor? Is het haar broer niet?”
“Ja, ik wist helemaal niet dat ze een broer had.”
“Nou, dat valt dus weer tegen. En waar komt nou dat fortuin vandaan wat ze geërfd heeft?”
“Hoe moet ik dat weten? Alsof ik naar al die roddels zou luisteren.”
© Caun & Van Beem