‘s Zomers gaan we op zaterdagochtend graag naar het strand. Niet te lang, want de zon kan gemeen worden, maar lang genoeg om te kunnen genieten. We zitten dan aan een tafeltje met parasol op het strand bij het Camel Café.
Aangezien mijn echtgenote bijzonder slim is, heeft ze haar eigen trucjes om mij te laten doen wat zij verlangt. En de lieverd denkt dat ik dat niet door heb.
“Wat heb ik een dorst” betekent “ga snel wat te drinken halen!”
“We kunnen zo aan tafel” betekent “heb jij de tafel al gedekt?”
Uit liefde doe ik het gewoon. Nog afgezien van het feit dat ik geen keus heb ...
Afgelopen zaterdag waren we weer op ons vaste stekje aan de waterlijn op het strand. Beiden zaten we te lezen. “Zullen we de parasol even dicht doen? Kunnen we twintig minuten in de zon zitten,” zei mijn liefste. Alhoewel ze ‘we’ had gezegd, mocht ik opstaan om de parasol te sluiten. Even later zaten we met gesloten ogen in de felle zon. Ik ben nu achtendertig jaar in Israël en verbrand in een half uur nog steeds volkomen. Vandaar die twintig minuten.
Naast ons zat inmiddels een typisch Israëlische familie. Een beetje luidruchtig en de zonnebloempitten vlogen in het rond. “Als jullie die parasol niet gebruiken, dan nemen wij hem wel!” zei een man met een enorme buik. Waarschijnlijk de vader. “Nee dank u, we doen hem zo weer open,” antwoordde ik beleefd. “Toch zonde van zo’n parasol, om ‘m niet te gebruiken,” ging de man door. “Eli laat ze met rust, het zijn snobs,” snerpte een vrouw, waarschijnlijk de moeder. Ik keek even naar mijn levenspartner die langzaam haar hoofd schudde. Het Hoofdkwartier liet geen actie toe, dus ik reageerde niet. De man liep teleurgesteld terug naar zijn familie en ging mopperend zitten.
“Zullen we nu dan maar de parasol weer opendoen?” vroeg vrouwlief. “Ga je gang,” zei ik welwillend. Ze keek me verbaasd aan, maar stond op. Tevergeefs zocht ze de knop om de parasol mee te openen. Ik keek geamuseerd toe. “Dacht je soms dat ik het niet kan?” vroeg ze me. Wijs als ik ben, zei ik niets. “Lekkere kerel is dat, helpt z’n vrouw niet eens,” schalde onze buurvrouw. Mijn echtgenote keek me nu baldadig aan. Ik stond op en opende de parasol. “Hebben ‘we’ weer mooi gedaan,” zei ik tegen mijn vrouw. Ze wierp me een kushandje toe en ging zitten. “Doen ze expres om ons te treiteren,” concludeerde de buurman met volle mond. Mijn vrouw wenkte me en zei op zachte toon: “We geven geen sjoege.”
Dus hield ik me gedeisd.
‘We’ hadden dat besloten.
© Simon Soesan