Dertig jaar zaten ze naast elkaar, Erich en Zommer. Ieder met zijn eigen makollet, de Israëlische versie van een minibuurtsuper. Meer eigenlijk nog een ouderwetse kruidenierswinkel. Met de opkomst van de supermarkten van klein tot gigantisch groot, is het ze toch gelukt om te blijven bestaan. Hoe? In ieder geval niet vanwege het feit dat de melk soms zuur werd omdat de koelkast te oud was om tegen de zomerhitte bestand te zijn … Ook niet omdat de eieren niet altijd even fris meer waren. Maar misschien wel om de sfeer. En omdat je bij de makollet ook mocht ‘opschrijven’, hetgeen betekende dat je desnoods een maand of soms zelfs nog wel langer op de pof kon kopen.
Erich en Zommer zaten dus al vele jaren zij aan zij in onze buurt en hadden het werk heel slim verdeeld: de ene had Ma’ariv, de andere Yediot Achronot, zodat ze samen de meest populaire dagbladen verkochten. Was je bij Zommer en wilde je een krant die hij niet had? Zommer liep dan naar buiten, bleef aan zijn kant van een denkbeeldige grens staan met zijn ‘Yediot’ en riep dan: “Erich! Zeitung bitte!” Waarop Erich naar buiten kwam met een Ma’ariv en er een uitwisseling plaats vond.
Erich en Zommer spraken onderling Jiddisj. En rekenden alles in Lirot. Ja, iedereen weet dat de Lira sinds 1980 niet meer bestaat, maar zoals Zommer me eens zei: “Oj, ik geef je toch geld terug in Sjekels? Laat mij dan lekker in Lirot rekenen.”
Erich en Zommer waren iets speciaals in onze buurt. Kinderen groeiden met ze op en bleven, als ze boodschappen moesten halen, soms wat langer weg om rond te kijken in die kleine halfdonkere winkeltjes, waar de enorme troep gewoon gezellig was. We weten niet waarom we nou juist bij Zommer terecht zijn gekomen, want Erich was net zo bijzonder. Toen jaren geleden Zommers vrouw plotseling overleed, nam Erich de zaken meteen over voor de week van de sjiwwe. De hele buurt was aanwezig op de lewaje. Toen zijn zoon Itamar het leger inging, ging dat gepaard met cadeaus van heel wat klanten.
Bij Zommer kon je op de hoogste planken, onder een dikke laag stof, artikelen aantreffen die allang niet meer verkocht werden. En natuurlijk was er ook het rekenmachientje uit 1962 dat hij altijd gebruikte en dat hij nooit wilde inwisselen voor iets moderners. “Hoezo?” vroeg hij altijd als het daarover ging, “hij doet het toch? Doe me een mitswe en laat mij m’n gang nou maar gaan."
Erich en Zommer begonnen hun dag elke ochtend om vijf uur, zes dagen per week. En ze gingen door, zonder pauze, tot ‘s avonds acht uur. Op vrijdag sloten ze om drie uur ’s middags. Ook de vakanties waren gepland: Erich gedurende Chol Hamo’ed Soekot, Zommer gedurende Pesach. Dat was alles.
Onlangs is Zommer overleden. Hij was al in de zestig toen wij in de buurt kwamen wonen, zo’n twintig jaar geleden. Tot op het laatst kwam hij om vijf uur in de ochtend naar zijn werk. Na de sjiwwe heeft ook Erich zijn makollet voorgoed gesloten. Niemand hoefde te vragen waarom. Een jonge kapper heeft beide zaakjes omgebouwd tot een moderne kapperszaak. Tijdens de verbouwing kwamen er heel wat spullen tevoorschijn. Onze twee dochters zijn gaan kijken en kwamen aangeslagen en met vochtige ogen terug.
Hun broertje vroeg hen waar ze nou zo verdrietig om waren. Er werd immers alleen maar vreselijk oude zooi weggegooid.
"Lieverd,” zei zijn oudste zus, “wat er werd weggegooid was geen oude zooi. Dat was Zommer.”
© Simon Soesan
(Deze column verscheen eerder, in 2003, in het NIW)