Vier jaar geleden stuurden we onze zoon het leger in. Net 18 jaar, net klaar met zijn middelbare schoolopleiding. Hij wilde niet dat we ons ergens mee bemoeiden. ‘Ik red het zelf wel, laat me nou gaan,’ was zijn simpel verzoek. ‘Laat me nou gaan ...’
Ouders in Israël weten wat het betekent als je je kind naar het leger stuurt, want echt, in één keer laat je ze gaan. In een grote zaal worden hun namen opgeroepen en dan gaan ze per groep de bus in. En het enige dat je als ouder dan nog mag doen, is uitwuiven. Geen tranen, want dat vinden de kinderen gênant. Ik zeg ze vaak dat ze alles over 20, 30 jaar wel zullen begrijpen, als ze zelf aan de beurt zijn. Hoewel ik, als eeuwige optimist, graag denk dat er tegen die tijd misschien geen leger meer nodig is. Ik moest denken aan die vroege, koude morgen in januari 1976, toen ik mee kon rijden met een wagen uit de kibboets, die toevallig naar Haifa reed. Om 5 uur ´s morgens stond ik daar, alleen en met een tas met wat ondergoed en een toilettasje, meer niet, en liep door de verlaten straten om me aan te melden als rekruut. Onze zoon kwam met ouders en zussen en met een gloednieuw mobiel speeltje, zodat we hem veel konden bellen. Zijn grote tas was vol met kleding, snoep, sokken en handdoeken.
Hij had gehoord van een cursus in het leger. Het gerucht ging dat het het nieuwste van het nieuwste was, het beste van het beste. En hij wilde erbij zijn. Na drie bange en verplichte jaren was hij niet alleen voor die cursus geslaagd, maar was hij ook al de commandant van die cursus. Hij besloot een extra jaar dienst te doen, als beroeps, ‘om iets terug te geven’, zoals hij het zelf formuleerde.
Wij zijn een gekke club, de ouders van de soldaten in het eerste Joodse leger sinds het jaar 70. We denken de hele tijd aan onze kinderen, zijn bezorgd als ze op hun basis zijn, bezorgd als ze onderweg zijn en bezorgd als ze niet op tijd bellen. We gaan bij ze op bezoek als ze het weekend op de basis moeten blijven. Het maakt niet uit waar dat is: we komen er aan! Met potten en pannen en niet alleen wat te eten voor de soldaat of soldate, maar ook voor zijn of haar vrienden. Alsof je een weeshuis te eten moet geven, Joodse versie. Het leger, altijd bijdehand, heeft bij de meeste basissen naast de ingang een soort picknickplek gemaakt, met tafels en bomen, zodat er schaduw is tegen de vaak felle zon. Ook wij zijn vaak naar onze kinderen gegaan. Zeker onze zoon, die met zijn eenheid door het hele land reisde, hebben we veel en vaak bezocht. Naast het eten was er ook zorg voor schone kleding, dus kregen wij van hem al zijn vuile was in ruil voor de verschoning. Het scheelde vaak niet veel, of de uitlaatpijp kraste over de weg, zoveel spul moest er van zijn moeder mee.
En het maakte niet uit waar, hoever of wat voor weer het was: we hebben met hem en zijn kameraden op de Golan, in de Negev en op nog vele andere plaatsen gegeten. In 38 graden hitte en in plensbuien, onder grote paraplu’s. Het maakte niet uit: wij kwamen. Uiteraard werden we als volslagen idioten behandeld. Alleen zij, de soldaten van nu, weten wat het leger in feite is. Alleen zij weten wat het is om in het leger te zijn, op wacht te staan, te trainen. Wij, hun ouders, weten van niets, alsof we elkaar niet in het leger hebben ontmoet, alsof ik geen 22 jaar reserve dienstplicht heb gedaan. ‘Hoe ging dat bij jullie in het leger, met die knuppels en katapulten?’ was zijn lievelingsvraag, om ons even op ons nummer te zetten. En uiteraard namen we het allemaal met liefde en onconditionele loyaliteit op.
Ook onze zoon vond een vriendin in het leger. Twee jaar geleden zag hij een soldate bij een busstation en liep gewoon op haar af en vroeg om haar telefoonnummer. Ze stemde toe en sindsdien zijn ze samen. In de vier jaar dat onze zoon in het leger van ons land diende, hebben we slapeloze nachten meegemaakt. Iedere keer ‘als er wat aan de hand was’, zoals men hier pleegt te zeggen, wisten we dat hij er misschien bij betrokken kon zijn. Uren en soms dagen van zenuwen voordat je wat van hem hoort. En dan nog was het vaak ‘niks aan de hand, gaat je niets aan, Abba.’
Maar vier jaar zijn voorbij. Niet dat we nu rustig aan kunnen doen: meneer moet, net als vele van zijn lotgenoten, ‘even ademhalen’ en gaat voor een tijd naar het Verre, en veel te verre, Oosten. Maar we hebben hem heelhuids teruggekregen na zijn dienst in het leger en we zijn apetrots op hem.
22 Jaar oud blijft hij ons kind en we zijn de Almachtige dankbaar dat we dit veilig hebben mogen doorstaan.
Sje Hichianoe – ameen!
© Simon Soesan