“We mogen eten tussen een uur of zeven ‘s avonds en vier uur ’s ochtends,” zei Yunis slaperig tegen me. Hij gaapte. Het was tien voor vijf ‘s ochtends en zoals elke morgen ontmoetten we elkaar bij de ingang van het zwembad. Elke ochtend zwemmen we zestig baantjes samen. Ik was benieuwd hoe mijn vriend het uithield tijdens het vasten van de Ramadan. Yunis is Moslim van geloof, ik ben Joods, beiden zijn we Israëli.
“Dus heb je nu wat gegeten?” vroeg ik mijn vriend. Hij schudde zijn hoofd. “Jij eet toch ook niet voor het zwemmen, dat lukt gewoon niet,” was zijn antwoord. Ik keek hem even scherp aan en vatte het. “Nee, ik heb genoeg kracht om wat met je te racen zo, en ik win het ook nog van je,” schamperde hij. “Je ziet er anders wel zwak uit,” zei ik. “En wat witjes,” voegde ik eraan toe. Yunis keek even verbaasd naar me. Hij heeft een donkere huid en voelde dat ik hem, zoals gewoonlijk, aan het jennen was.
“Jij zou anders best een maandje kunnen vasten,” schoot hij vrolijk terug. “Elk jaar tijdens het Suikerfeest pik jij de suiker en laat ons het feest.”
Amnon, een voormalig lid van de Knesset, ons parlement, die op zesentachtigjarige leeftijd elke ochtend zijn twintig baantjes zwemt, kwam erbij staan. “Kinders, kinders … geen ruzie maken, er is genoeg water voor iedereen,” merkte hij op. Enkele minuten later waren we in het water en, zoals gewoonlijk, zwommen we zij aan zij in hetzelfde vlotte tempo. Na een half uurtje hadden we het er weer opzitten en bleven nog wat napraten in het water.
“Als ik naar jullie tweeën kijk, krijg ik hoop op een betere toekomst. Jullie zwemmen zo vredig naast elkaar,” zei Amnon. “Dat komt alleen maar omdat ik niet heb gegeten, anders was ik wel sneller geweest dan die Hollander,” zei Yunis.
Eerlijk gezegd heeft hij nog gelijk ook …
© Simon Soesan