“Hoeveel van die raketten zijn er nou in de laatste week gevallen?” vroeg Bassam aan de restauranthouder.
Deze had geen tijd nodig om na te denken.
“Meer dan honderdveertig” zei deze zonder enige emotie.
Bassam keek ons allemaal aan.
“Dat is gemiddeld twintig raketten per dag” zei hij met afgrijzen.
Wij knikten.
Nu de Palestijnse Autoriteit, onder leiding van Hamas, besloten had om alle financiële steun van de EU om te zetten in wapens en daarmee Israël te gaan beschieten, was het kleine plaatsje Sderot, op de grens met Gaza, weer de pineut. Al bijna 10 jaar wordt dit stadje met enige regelmaat beschoten. Een gedeelte van de inwoners is vertrokken, anderen blijven omdat ze niet weten waar ze naartoe moeten.
Met een aantal vrienden hadden we besloten een avondje naar Sderot te gaan, en omdat ik er enkele kilometers vandaan een afspraak had, mocht ik een restaurantje uitzoeken.
De eigenaar was stomverbaasd toen ik langskwam om een tafeltje te reserveren.
“U weet dat we hier dagelijks beschoten worden?” vroeg hij.
Ik knikte.
“U weet ook dat er dagelijks gewonden vallen en dat er bovendien al doden zijn gevallen?”
Ik knikte weer.
“En u wilt toch een tafel reserveren?” vroeg de man verbaasd en keek vervolgens triest rond in zijn vrijwel lege restaurant.
“We komen met z’n zessen, om een uur of half zeven” beloofde ik hem.
Hij knikte afwezig en keek me ongelovig aan.
Net op het moment dat ik de deur opendeed, ging het luchtalarm af. Samen met de eigenaar rende ik naar de schuilkelder en enkele seconden later hoorden we de doffe dreun van de zoveelste raket die insloeg. Aangezien wij in Haifa, verleden jaar zomer, ook zes weken lang getrakteerd zijn op Franse raketten, meer dan vijfhonderd alleen al op onze stad, was deze situatie niet nieuw voor mij.
Enkele dagen later liepen we met z’n zessen het restaurantje binnen. Het was net na half zeven ’s avonds en de zon maakte zich gereed om onder te gaan. Toen we ons om onze tafel schaarden, keek de restauranteigenaar ons allen aan.
Ik stelde mijn vrienden aan hem voor: Bassam, Chaled, Nicolas, Eran, Ronnie en ik. Hij keek onvriendelijk naar onze Arabische vrienden.
“Ik heb mijn kinderen en wat buren gevraagd om me vanavond te helpen. Zoals u ziet is de stad grotendeels verlaten en eerlijk gezegd begrijpt niemand waarom jullie uitgerekend hier willen eten. Hoewel ik dankbaar ben voor de klandizie” voegde de eigenaar er nog snel aan toe.
“Nou” antwoordde Chaled vlot, “als restauranteigenaar kan ik me indenken dat al die raketten nou niet bepaald bevorderlijk zijn voor de zaken, dus wilden we iets doen.”
“Maar u bent ...” begon de eigenaar.
Chaled lachte.
“Moslim, ja. En deze beer naast me is Christen en die lelijkerd daar is Katholiek. Maar we zijn allemaal gewoon Israëli’s, net als jij. En we zijn erg bezorgd om jullie in Sderot.”
De eigenaar krabde zich op zijn hoofd, dat hij vervolgens schudde.
Enkele minuten later zaten we een verrukkelijke maaltijd te verorberen.
Toen we betaald hadden ging het luchtalarm af. Snel renden we naar de schuilkelder. De dreun was zwaar en hevig. Dichtbij dus.
We gingen weer naar buiten en zagen niet ver bij ons vandaan een auto in brand staan. Onderweg naar huis hoorden we dat Hamas ook voor deze aanval de verantwoordelijkheid nam. Omdat Israël de Gazastrook bezet.
“We zijn dus al twee jaar helemaal weg uit Gaza, heren” zei Bassam boos.
Op het nieuws werd gemeld dat een 32-jarige vrouw om het leven was gekomen bij de laatste raketinslag. En dat Israël met militaire tegenacties in Gaza was begonnen. Na meer dan honderdveertig raketten in acht dagen op Sderot. Maar ook dat de Verenigde Naties het Israëlische geweld afkeurden. Want nu Israël eindelijk reageert, is Israël uiteraard meteen weer de agressor ...
© Simon Soesan
Eerder gepubliceerd in het NIW, in 2008