Een frappant voorbeeld van het gedrag van Israëli’s is, dat wanneer men iemand belt en verkeerd verbonden is, men gewoon niets zegt en ophangt. Waarom weet ik ook niet, maar zo gaat dat meestal. Daar de moderne technologie ons nu informeert wie ons belt, is men voorzichtiger geworden.
Toen ik onlangs met Bassam terugreed van Jeruzalem naar Haifa, ging de telefoon. Bassam drukt op een knop en zegt ‘goedenmiddag’, maar aan de andere kant zat iemand die gewoon ophing. Hij keek me verbouwereerd aan. “Waarschijnlijk had die beller een camera en schrok hij van je,” probeerde ik het uit te leggen.
Hij keek me vernietigend aan en concentreerde zich op het verkeer.
Nu ging de telefoon opnieuw. Weer antwoordde hij en weer hoorde hij niet wat er gezegd werd. Boos meldde hij het gesprek weer af.
Toen de telefoon weer ging, nam ik met de hand op en zei serieus: “Kinderafdeling”.
De beller aan de andere kant zei: “Wat? Met wie?”
“Kinderafdeling”, herhaalde ik. Het werd stil aan de lijn en even later werd het gesprek verbroken. Ik knipoogde naar Bassam, die zijn schouders ophaalde.
Weer ging de telefoon. Ik keek op het schermpje en zag dat het hetzelfde nummer was van zojuist. “Opperrabbinaat”, zei ik nu met een hoge stem.
“Hè?” hoorde ik op de lijn en het gesprek werd verbroken.
Bassam schudde zijn hoofd en zuchtte.
Enkele minuten was het stil. Maar toen ging de telefoon weer over. Weer hetzelfde nummer. “Ongelooflijk!” zei Bassam en hij nam op voordat het mij lukte.
“Halloe, halloe! Hamas!” schreeuwde hij in de telefoon.
“De watte?” hoorden we een stem aan de andere kant van de lijn. Weer werd er opgehangen. Deze keer zocht ik het nummer op waarvan gebeld was en belde terug. Nadat de telefoon een paar keer overging, werd er opgenomen.
“Hallo?” vroeg een onnozele aan de andere kant.
“Met Mario’s Pizza Pot, we komen eraan!” riep ik opgelaten en hing op.
Ik keek Bassam aan die zat te lachen.
“Die belt mooi niet terug”, zei hij lachend.
Een kwartier was het nu stil. We waren al overtuigd dat men had begrepen ons met rust te laten, maar opeens ging de telefoon weer en, ongelooflijk, weer hetzelfde nummer. Bassam nam aan.
“Had u gebeld?” vroeg iemand.
“Had u gebeld?” vroeg Bassam gevat.
“Nee, u” zei de andere kant.
“Nee, u” zei Bassam.
Weer werd het stil.
“Het kan zijn dat we per abuis uw nummer hebben gebeld” zei de andere kant.
“Kunt u wel zeggen” zei Bassam.
“Maar u belde terug” zei de andere kant.
“Welnee” zei Bassam. Het werd nu stil.
“Spreek ik met de familie Bisbaum?” vroeg de andere kant.
“Nee” zei Bassam.
“Maar dit nummer is van hun” zei de andere kant.
“Mooi niet” antwoordde Bassam.
De andere kant zei iets onduidelijks en hing op.
Bassam keek me nu aan met glinsterende ogen. Hij drukte op de knop en belde het nummer nogmaals.
“Hallo?” zei de ons nu bekende stem.
“Bisbaum, ouwe rakker, hoe gaat het ermee?” schreeuwde Bassam joviaal.
“Mesjoggene hond!” riep de stem en hing op.
Had ik al eens geschreven dat ik me tijdens een ritje met Bassam nooit verveel?
© Simon Soesan