Plots moest hij erbij. Het Israëlisch Natuurfonds heeft een wandelclub voor jongeren. Gaan ze een paar dagen wandelen, slapen in de open lucht en hebben lol. Onze dochters waren erop en hebben heel wat gestiefeld, maar onze zoon had meer interesse in de computer en we hebben er nooit op aangedrongen.
Maar opeens wilde hij ook. Wandelen. Lopen. Mee.
Hoewel we niet snapten waar deze plotselinge vreugde voor lichamelijke activiteit vandaan kwam, hadden we er uiteraard niets op tegen. We ontmoetten de madrichiem, die ons uitlegden waar de volgende tijoel heen ging. Ook onze vragen over de bewaking (zoals de lezer weet, alles en iedereen moet in Israël bewaakt worden, zeker mijn vlees en bloed) werden tot onze voldoening beantwoord. Dus, zij het met de gebruikelijke angst, we gingen akkoord.
We helpen hem met de voorbereiding: de rugzak, de slaapzak, de spulletjes die hij allemaal mee wilde nemen en mee kon nemen: hij zou het allemaal zelf moeten dragen, op z'n rug. De avond voor z'n vertrek hielp ik hem met inpakken. "Abba," zei mijn kereltje, "je schijnt meer opgewonden dan ik te zijn over de tijoel."
Net als zijn zusters kent hij bijna al mijn Haboniemverhalen (ja ... niet alles is vertelbaar ...) en weet hij hoeveel waarde ik hecht aan jeugdbewegingen, zeker als het ook nog een Jiddisje organisatie is.
Ik vroeg hem waar de plotselinge belangstelling voor wandelen vandaan kwam. Hij keek me even aan en deed zijn deur dicht. Met een geheimzinnig gezicht zei hij: "Abba, alle stukken van de klas zitten op de wandelclub ... ik heb er vijf op het oog en in die club is geen competitie ... snap je?" Met een verlegen gezicht keek hij me aan.
Ik sloeg mijn arm om zijn schouder. "Succes!" was alles wat ik kon zeggen.
De volgende dag ging hij en dagelijks hoorden we over de afstanden die ze liepen en wat er allemaal gebeurde, want hij belde trouw 's avonds naar huis. Na vier dagen mochten we hem ophalen. Hij kwam de bus uit en weer moest ik denken aan jaren terug, toen ik, doodop van het weinige slapen en volkomen schor, terugkwam van de zomer- of winterkampen van Haboniem. Hij zag er net zo uit en was net zo schor.
Alleen konden we niet bij hem komen. Allemaal meisjes van de groep wilden hem dag zeggen. Omhelzingen en kusjes op de wang van een aantal meisjes, die daarna het volgende slachtoffer opzochten om de ceremonie te herhalen. Hij keek een beetje gegeneerd onze kant op. Even later was het onze beurt. Z'n moeder gaf hem een dikke zoen en ik omhelsde hem. We zochten zijn spullen op, gooiden alles in de auto, liepen naar de madrichiem om te bedanken er reden daarna met onze schat naar huis.
Na z'n douche, die een half uur duurde, kwam hij aan tafel, waar zijn moeder alles wat hij lekker vond had neergezet. Ook zijn zussen waren er en vol verwachting keken we hem aan. Hij vertelde over z'n dagelijkse trajecten, over de vermoeidheid, het eten, het slapen onder de sterrenhemel van Israël, over de blaren op zijn voeten en over de dingen die hij had gezien. Zijn zusters, ook ervaren in het aflopen van Israël (ik noem ze gewoon "heilige-land-lopers", maar ga dat maar eens vertalen in het Ivriet ...), vroegen hem van alles en hij antwoordde ze geduldig. Uiteraard mochten we zijn blaren zien, waar hij trots op was. Na het eten en ons gesprek vroegen we of hij wilde gaan slapen.
"Ja, maar eerst moet ik een paar telefoontjes plegen," zei hij nonchalant, nam de telefoon mee naar zijn kamer en deed de deur dicht.
Zijn moeder keek me vragend aan. "Kalletjes" zei ik veelwetend. "Jullie kerels zijn allemaal hetzelfde" zei ze vermanend.
Na een half uur kwam hij zijn kamer uit, bracht de telefoon terug, zei welterusten en ging slapen. Ik moest er toch meer van weten en ging achter hem aan.
"En?" vroeg ik hem samenzweerderig.
"Ze willen dat ik morgen bij ze langs kom, om wat te wandelen" zei hij moe.
"Wie?" vroeg ik. "Er waren er vijf, zei je."
"Alle vijf, Abba" zei hij nog moe-er.
Opeens keek hij me wakker aan.
"Abba ... is er geen makkelijkere manier om een meisje te versieren? Dat gewandel is aardig vermoeiend ..."
Ik deed het licht uit en verliet zijn kamer.
Zijn moeder was in de voorkamer en ik vertelde haar wat ik gehoord had. En over zijn vraag. Ze kneep haar ogen half dicht en stond op.
"Wat ga je doen?" vroeg ik haar.
"Kom op, meneer de expert, gaan we wat wandelen" zei ze met een ondeugend gezicht.
© Simon Soesan