“Heel lief, dankjewel,” zei Rivka rustig.
Haar oude gerimpelde handen beroerden de doos met etenswaren die we op haar tafel hadden gezet. Twaalf kilo groente, fruit, vlees, brood, snoep en frisdrank. Nu het duidelijk was dat onze Israëlische regering, tussen alle onderzoeken naar hun activiteiten door politie en staatscommissies in, geen tijd meer had om het land te runnen dus zeker niets deed aan de schrijnende armoede onder de duizenden overlevenden van de Sjoa, hebben de burgers besloten zelf in te grijpen.
In onze stad Haifa zijn we druk bezig met de Sjoa. Leerlingen uit het voorlaatste leerjaar van de middelbare scholen gaan naar Polen om enkele van de meest weerzinwekkende kampen zelf te zien. Daar gaat dan een overlevende van de Sjoa voor mee, die deze groepen begeleidt en hen zijn/haar verhaal vertelt.
Ook gaan in Haifa kinderen naar overlevenden toe om hun verhaal te horen. En dat maakte het voor ons eenvoudig om, zonder dat zij dit merkten, snel achter de adressen te komen van degenen die in diepe armoede leven.
Rivka is 84 jaar.
Als zeventienjarige werd zij volkomen verrast door de oorlog en zat binnen enkele maanden al in een concentratiekamp. Ze werd door de infame Mengele uitgekozen voor zijn beruchte experimenten, waarna ze nooit meer kinderen kon krijgen. Nadat ze zes kampen had overleefd werd ze naar Israël gesmokkeld, waar de Engelsen haar arresteerden en naar Cyprus stuurden, weer naar een kamp. Toen ze uiteindelijk naar Israël terugkwam, was de staat slechts enkele weken oud.
Ze werkte als schoonmaakster, waarmee ze pas stopte in 1998, vijftig jaar na haar aankomst. Aangezien onze oudedagsvoorziening niet veel voorstelt, krijgt Rivka een kleine tweehonderd euro per maand aan ouderdomsuitkering.
Ook was voor haar, door de Israëlische regering, in de vijftiger jaren een maandelijkse uitkering voor ‘Wiedergutmachung’ geregeld van 150 D-mark (nu circa 60 euro). Dit bedrag is sindsdien nooit verhoogd.
De laatste jaren is duidelijk geworden dat, ook in ons land, heel wat mensen aan de Sjoa hebben verdiend. Een televisieprogramma liet onlangs zien hoe een internationale commissie die de ontvreemde tegoeden beheert, haar bestuursleden eerste klas over de wereld laat vliegen en topsalarissen aan haar ‘vrijwilligers’ geeft. Van het geld dat ze moeten beheren!
Ook Israëlische banken, waar Europese Joden voor de Tweede Wereldoorlog hun geld en kostbaarheden naartoe hadden gebracht en van wie er weinigen zijn teruggekomen, praten daar liever niet over. Bank Leumi deelde onlangs mede dat ze 20 miljoen sjekel als tegemoetkoming gingen aanbieden aan alle overlevenden, als ze zouden stoppen met de bank aan te klagen.
Rivka klaagde niet.
“We schaamden ons altijd om te vertellen dat we in de kampen hadden gezeten. De Israëli’s verweten ons dat we ons als lammeren naar de slachtbank hebben laten voeren. We werden vaak met de nek aangekeken. ’s Zomers liep ik daarom met lange mouwen, zodat mijn nummer niet gezien kon worden,” vertelde ze me.
Rivka heeft een eenkamerwoning. Waarschijnlijk vijftig jaar geleden voor het laatst geverfd. Ze huurt deze bij een woningbouwvereniging van de overheid, die nooit iets aan onderhoud heeft gedaan. Het trappenhuis is schoon, maar de traptreden zijn afgebrokkeld en daardoor gevaarlijk geworden. Haar kleine flatje is redelijk proper, maar een grote chaos. Toen we haar deze winter voor het eerst ontmoetten, was de waterleiding kapot. Ze kon zich al niet meer herinneren hoe lang. Ze haalde een emmer water per dag bij een buurvrouw in een naastgelegen gebouw. Dat was voor alles: drinken, wassen, koken en toilet.
We hebben een klas naar haar toegestuurd, die gedurende twee maanden eens per week haar flatje opknapte. De waterleiding was in vijf minuten gerepareerd en ook de riolering, die slechts verstopt zat. Er werd geverfd, gerepareerd, er werd tweedehands meubilair gevonden en zelfs een koelkast en een eenvoudig gasfornuis op de kop getikt. Er kwam een ventilator voor de zomer en een veilige kachel voor de winter. Ze kreeg wat kleding, wat ondergoed, nieuwe handdoeken, lakens en dekens. En de kinderen kwamen steeds vaker over de vloer om wat op te knappen. De eerste dagen keek ze verbaasd en stil naar al dat werk, maar na enkele dagen glimlachte ze en neuriede een liedje. De kinderen vroegen welk liedje dat was en ze vertelde dat het een Pools kinderlied uit haar jeugd was. De kinderen vroegen haar om het hen te leren en na enkele dagen stonden kinderen uit Haifa, Joodse, Christelijke, Moslim- en Druzenkinderen, een Pools liedje te zingen tijdens het werk. Rivka kreeg licht en ons elektriciteitsbedrijf kwam met een plan om deze overlevenden te respecteren en bood een speciaal tarief van enkele sjekels per maand.
Rivka kreeg medicijnen voor haar kwaaltjes en een tandarts mat haar een kunstgebit aan. Plotseling werd iedereen wakker en werden de paar honderd overlevenden van de Sjoa in Haifa in het zonnetje gezet. Want het volk kan, wat politici laten liggen.
“Honger was nooit een probleem,” vertrouwde Rivka me toe. “Ik heb al zoveel honger geleden dat ik daar wel tegen kan. En ook de kou in de winter kan ik aan. Misschien minder erg dan in Europa, maar ook tergend, dat wel. En dat m’n huisje wat verwaarloosd was, ach, ik heb erger gekend in mijn leven. Alles is overleefbaar.”
Opeens kwamen er tranen in haar ogen.
Geduldig wachtte ik af.
“Maar waar ik nooit aan gewend ben geraakt, is de schaamte. Niet omdat ik een overlevende ben, maar omdat ik in ons land, Israël, als een hond ben behandeld. En er was jarenlang niemand die ons wilde helpen.”
Ik wist niets te zeggen.
“En nu heb ik dit allemaal gekregen.”
Ze wees op het pakket en naar haar opgeknapte flatje.
“En jullie zeggen nu dat dit pakketje elke week gaat komen en dat er ook een verandering gaat komen in mijn uitkering?”
Ik knikte.
“Ik ben benieuwd,” zei ze rustig terwijl ze een sinaasappel uit de doos haalde.
Ze snoof eraan en deed haar ogen dicht van genot.
“Heb ik me jaren niet kunnen veroorloven,” zei ze glunderend en even zag ik een glimp van het knappe jonge meisje van zeventien wier leven verwoest werd tijdens de Sjoa.
Korte tijd terug werd ik op mijn werk gebeld. Rivka was in haar slaap overleden. Ze was gevonden door een ambtenaar die haar haar nieuwe uitkering wilde brengen. Ze was vredig ingeslapen, vertelde hij me, met een glimlach om haar mond en een sinaasappel in haar hand.
Rivka had geen familie. Dezelfde klas die haar flatje had opgeknapt kwam naar haar begrafenis. Samen zongen ze nog eenmaal het Poolse liedje dat ze van Rivka hadden geleerd. Rivka was een deel van hun leven geworden en zelfs haar dood veranderde daar niets meer aan. Want alles, had ze gezegd, is overleefbaar.
Zo’n veertig mensen bewezen Rivka de laatste eer.
Omdat wij haar en haar lotgenoten en alles wat er gebeurd is tijdens de Sjoa niet willen en niet zullen vergeten.
© Simon Soesan