‘Maar ik wil gewoon in het leger dienen! Net als iedereen!’ riep Ido verontwaardigd. Yunis keek me afwachtend aan. Ruth zweeg.
Ze was eind jaren tachtig als vrijwilligster naar een kibboets gekomen, Ruth. Ze werd verliefd op een kibboetsnik en trouwde met hem. Op Cyprus. Want niet iedereen die in ons land wil trouwen, kan trouwen. Soms moet dat in het buitenland. Haar man kwam om bij een legeractie in Libanon en Ruth bleef met Ido achter. Van ons had ze weinig hulp nodig: ze werkte hard, maar maakte ook veel tijd vrij voor Ido, die opgroeide als het evenbeeld van zijn vader, alleen in een blonde uitvoering.
Toen Ido merkte dat zijn klasgenoten hun legerorders begonnen te krijgen, wachtte hij rustig af. Nadat al zijn vriendjes al medisch waren getest, belde hij het legerkantoor voor rekrutering en informeerde waar zijn oproep bleef. Die oproep bleek er niet te zijn. Ido maakte zelf een afspraak om dit uit te zoeken en nadat hij had begrepen waar de schoen wrong, vroeg hij of hij even bij ons langs kon komen. Yunis was toevallig net bij ons op de koffie en hij keek geamuseerd op toen Ido kwam binnenlopen.
‘Wat krijg jij thuis te eten, zeg? Wat een reus! Wat is-ie lang! En die schouders! Net zijn vader!’ was de reactie van mijn vriend. Na de gebruikelijke begroetingen regelde Ido een stoel voor zijn trots glimlachende moeder die met hem was meegekomen. Toen iedereen eenmaal was voorzien van koffie, vertelde Ido dat hem door het legerkantoor voor rekrutering was meegedeeld dat zijn moeder volgens hun gegevens niet Joods was en dat hij daarom, als niet-Jood, geen dienstplicht had. Uiteraard kon hij zich wél vrijwillig melden.
‘Ik heb zelf destijds niet eens gewacht op een oproep en heb me vrijwillig aangemeld’ vertelde ik. Ido zuchtte. ‘Ja zeg, in het stenen tijdperk waren de dingen echt anders, maar we hebben het over nu’ was zijn reactie.
Ik negeerde deze steek onder water en keek Yunis aan. ‘Maar jij bent toch Joods?’ vroeg hij Ruth. ‘Mijn vader was Joods, mijn moeder had een Joodse vader. Ik ben in Engeland opgevoed in een liberale gemeente. Ido heeft, zoals jullie weten, gewoon een Joodse opvoeding gekregen. We hebben er nooit bij stilgestaan dat ik in Israël niet zou worden gezien als Jodin. In Engeland was er geen probleem: op school werd ik vaak zelfs uitgemaakt voor rotjood ...’ luidde haar wrange antwoord.
Uiteindelijk spraken we af dat ik met Ido zou meegaan naar zijn volgende afspraak met het legerkantoor voor rekrutering.
Op die bewuste dag haalde ik hem op en samen reden we naar de kazerne. ‘Mijn vader had ze alle hoeken van het legerterrein laten zien’ mijmerde Ido. ‘Nou, dan zullen we vandaag in zijn geest handelen’ beloofde ik hem.
Ons ontvangstcomité bestond uit twee officieren: de een was verantwoordelijk voor het oproepen van rekruten, de ander was een vertegenwoordiger van het legerrabbinaat. Beiden begonnen met een beleefde uitleg en herhaalden in grote lijnen wat we al wisten: Ido was welkom in het leger, maar als vrijwilliger, want zijn moeder was niet Joods. De rabbijn maakte echter één klein foutje. Hij eindigde zijn betoog met de zin: ‘Wij moeten ervoor waken dat het Joodse volk ‘tehor’ (oftewel: zuiver) blijft.’
Ido keek bezorgd opzij – hij kent me langer dan vandaag – en legde zijn hand waarschuwend op de mijne. Maar dat mocht niet baten.
‘Neemt u mij niet kwalijk, ik verstond niet goed wat u zei’ merkte ik onschuldig op. De rabbijn voelde nattigheid en kuchte. Ik brandde los. ‘Hoe tehor/zuiver denkt u dat we moeten zijn? Ik geloof dat er zo’n zeventig jaar geleden ook mensen waren die dat begrip hanteerden. Dus hoe zuiver wilt u het hebben? Dacht u misschien dat Mozes er net zo heeft uitgezien als u: blank en met blauwe ogen? En zijn alle nazaten van Mozes volgens u dan dus niet Joods? U weet toch wel dat Tsiporah écht niet Joods was? In dít geval hebben we het over een vrouw die een Joodse vader heeft en wier moeder ook een Joodse vader had, die trouwens samen met zijn niet-Joodse vrouw in Treblinka is afgeslacht, maar dat waren natuurlijk de Duitsers en wat weten die nu af van raszuivere Joden?’
De rabbijn was even met stomheid geslagen en keek hoe ik enige aantekeningen maakte. ‘Zo bedoelde ik het niet ...’ begon de rabbijn. Zijn collega bestudeerde geconcentreerd de vloer. ‘Legt u het dan maar uit’ zei ik hoffelijk. ‘Ik vind dit reuze interessant. Ik weet zeker dat vele burgers willen weten dat u ervoor zorgt dat wij een zuiver volk blijven.’ Langzaam verwijderde ik Ido’s hand, die inmiddels in mijn arm kneep.
‘Maar voordat u antwoordt’ onderbrak ik hem, net toen hij verder wilde gaan, ‘wil ik weten of u het boek Ruth toevallig ook kent. U weet wel: ‘jouw volk is mijn volk’ en zo. Toevallig heet de moeder van deze jongen Ruth, zij is legerweduwe en Ido hier is besneden, Joods opgevoed, als legerwees heeft hij een pracht bar mitswa aangeboden gekregen, nota bene door de opperbevelhebber zelf, en u zegt me nu dat hij niet echt Joods is?’ Ik maakte nog een aantekening. ‘Misschien moeten we je naar een Joodse school sturen’ zei ik tegen Ido. ‘Wacht even, je was al twaalf jaar op een Joodse school ... hmmm’ peinsde ik hardop en schreef verder.
De collega van de rabbijn schraapte de keel. ‘U bent van personeelszaken?’ vroeg ik hem beleefd. De man knikte. Ik legde mijn militaire identiteitskaart op tafel. Noteert u mijn persoonlijke identificatienummer maar, dan kan uw collega meteen even controleren of ik wel zuiver ben’, suggereerde ik laconiek.
De twee officieren excuseerden zich even en liepen het kantoor uit voor overleg. De man van personeelszaken kwam na enkele minuten alleen terug, rondde het gesprek af onder de toezegging dat hij zo snel mogelijk van zich zou laten horen.
Dat was een jaar geleden. Ido is uiteraard opgeroepen om in ons leger te dienen. Dit jaar, op Onafhankelijkheidsdag, was hij uitgenodigd bij president Peres, uit wiens handen hij een onderscheiding kreeg als uitmuntend soldaat, een eer die slechts weinigen van onze hoe dan ook uitmuntende soldaten wordt verleend.
Ruth gaat mee.
Want ons volk is haar volk, en waar wij ook gaan, gaat ook zij.
Met Ido.
© Simon Soesan