“Jij bent een gekke man,” zei het driejarige zoontje van mijn schoonzus. Samen met z’n broertje van vijf was hij een middag bij ons; hun ouders moesten met mijn vrouw ergens heen. Ik hielp hem met het naar de wc gaan, want hij had nog steeds problemen met de knopen van zijn broek.
We hadden uitleg gekregen dat de kleine graag naar het toilet gaat en dat we gewoon mee moesten doen, daar hij meestal alleen voor de lol en niet voor een boodschap ging. We hadden net de kamer van mijn kereltje veranderd in een oorlogsgebied: ze moesten elk spel en alles wat ze zagen aanraken en verplaatsen. Ons zoontje was met vrienden naar een film, en ik zat al te denken wat voor ponem hij zou trekken als hij zijn kamer zo overhoop zou zien. Niet dat hij geen bende duldt. Maar hij duldt alleen zijn eigen bende.
Maar terug naar de driejarige, die me voor de zevende keer verzocht mee te gaan naar de wc. “Kleine boodschap,” kondigde hij iedere keer met een belangrijk ponempje aan. Iedere keer als we gingen, grapte ik met hem over waar ‘het’ deze keer uit zou komen. We hadden zijn oren al geprobeerd, zowel als zijn tenen en neus. Hij proestte iedere keer van het lachen, maar wilde wel dat ik wist dat hij me een tikkeltje mesjogge vond.
Zijn broertje liep deze keer met ons mee, want hij hoorde het geschater iedere keer en wilde wel weten wat dat nou eigenlijk allemaal was.
Ook deze keer probeerde ik een andere uitgang: z’n wijsvinger. Maar noch van daar, noch van de normale plek was er iets te verwachten. Terug in de kamer van ons mannetje, die nu echt begon te lijken op een natuurramp, speelden we met Lego en wist ik dat ik tot laat in de avond Lego-stukjes zou vinden in alle hoeken van de kamer en ook wel in de rest van ons huis. Sjnokkeltjes, die twee.
“Kleine boodschap!” zei hij na een paar minuten. Weer gingen we gedrieën naar het toilet. Nu zocht ik of er wat uit zijn duim zou komen. Maar weer was er niets. Deze keer lachte hij niet en werd erg rood. Een bekende geur liet me weten dat de boodschap niet klein en niet uit zijn duim was gekomen.
Zijn broertje begon te lachen. Hij aarzelde en lachte mee. “Het was een kleine boodschap van een grote boodschap,” legde hij uit.
Hup naar de badkamer, kind douchen, kleding uitwassen en snel de droger in. Samen met z’n broer heb ik hem, na een douche, in de badkuip gezet. Hun gespetter en lawaai liet weten dat ze zich weer prima vermaakten.
Na het bad ze weer aangekleed en wat warme chocomel met een broodje gemaakt. Ze zagen er voldaan en als nieuw uit.
Ik zette een Disney-film voor ze op en terwijl zij zich verdiepten in de avonturen van Tarzan, vroeg ik me af wat Walt Disney zou zeggen als hij zijn film in het Ivriet ingesproken zou horen.
Ergens tijdens de film dommelde ik weg en ik werd met een schok wakker toen hun ouders met mijn vrouw binnenkwamen.
De twee kleuters renden op hun ouders af en wezen naar mij. “Hij heeft het in z’n broek gedaan!” schreeuwden ze samen, terwijl ze naar mij wezen. Drie paar ogen keken me verbaasd aan. Twee paar kleine ogen keken me gemeen en met voldoening aan.
“Niks aan de hand,” stelde ik ze allemaal gerust. “Alles onder controle en er is geen probleem.” De kinderen vertrokken met hun ouders en mijn vrouw liep naar de badkamer. Even later kwam ze met een wit gezicht terug. En liep door naar de kamer van onze zoon. En kwam nog witter terug.
Terwijl ze stukjes Lego uit de planten haalde zei ze: “Hoeveel kinderen zijn hier geweest? Kon je niet opruimen?” Ze zuchtte diep.
Ik wilde haar vertellen over de kleine boodschap. En wat er daarna gebeurd was.
Maar wie zou me geloven?
© Simon Soesan
(Deze column verscheen eerder in het NIW)