Joerek stond voor de deur en keek me vol verwachting aan. Zonder te vragen waar ik vandaan kwam begon hij in het Duits. "U wacht vast op iemand," was zijn constatering. Ik knikte.
"Prima business die Joden. Ze komen hier in alle soorten en maten. In grote groepen, kleine groepjes, in bussen en per auto. Zit u ook in de business?"
Ik besloot maar ja te knikken.
In feite stond ik net buiten het beruchte kamp Auschwitz-Birkenau op mijn levenspartner te wachten, die voor het vertrek uit dit vreselijke oord even naar het toilet was gegaan. Joerek, afkomstig uit de stad Oświęcim, waar het beruchte kamp naar is vernoemd, werkte daar als bewaker.
"Werkt u hier al lang?" besloot ik hem te vragen.
"Al vijftien jaar. Mijn vader heeft me aan deze job geholpen. Fantastische baan. Pa werkte hier ook. Mijn grootvader ook trouwens, die werkte hier toen jullie hier nog waren.” Hij keek me veelbetekenend aan. Het was duidelijk dat hij mij als Duitser beschouwde … “Dat waren nog eens tijden. Goed salaris, mooie uniformen, makkelijk werk, het liep hier allemaal als een trein. Letterlijk en figuurlijk." Hij moest om zijn eigen woordspeling lachen.
"En toen kwamen de Russen. Was niet makkelijk met ze, maar ze wilden deze plek wel bewaren, dus mijn vader kon hier ook aan het werk. Toen die Russen eindelijk vertrokken, kwamen er pas echt veel toeristen. Veel Joden. Die kwamen langs om te bidden en te janken. Allemaal hartstikke rijk natuurlijk.” Weer die blik … “Goeie fooien, bovenop een mooi salaris. Nee, we hebben niks te klagen hier. Dood of levend, aan Joden valt altijd te verdienen. Eigenlijk is het voor ons wat de Engelsen een Family Business noemen.”
Mijn vrouw kwam naar buiten en vroeg me iets. In het Ivriet. Joerek verstarde. "Waar zei je dat je vandaan kwam?" vroeg hij inmiddels achterdochtig. "Dat had ik nog niet gezegd. Uit Israël.” Zijn gezicht sprak boekdelen. Zonder nog iets te zeggen, liep hij weg om een heel stuk verderop te gaan staan.
Wat later, in het Auschwitzmuseum, na een lang stuk lopen door het Stammlager, het eerste kamp van Auschwitz, besloot ik wat opzoekwerk te doen in de computer die door het publiek gebruikt kan worden. Onder de naam Soesan vond ik 70 personen die daar afgeslacht zijn. Waaronder een Rachel Soesan, 4 jaar oud, die, nadat dokter Mengele uitgebreid op haar geëxperimenteerd had, naar de gaskamer was gestuurd. Ook vond ik in dit elektronisch archief de broers van mijn zwager. Uiteraard vond ik ook de naam van mijn oom, Simon Caun, die op zestienjarige leeftijd werd opgeroepen om voor het Reich te komen werken, naar Westerbork vertrok en daar nog dezelfde nacht werd doorgestuurd naar Auschwitz. Daar aangekomen kreeg hij zelfs geen nummer. Hij werd van de trein naar de gaskamers geschopt en meteen vermoord.
De volgende dag was Stella onze gids in de Joodse wijk van Krakau, dat op circa 40 autominuten afstand van Auschwitz ligt. Hoewel … Joodse wijk … er woont geen Jood meer en alles wat er Joods uitziet of klinkt, van sjoel en restaurant tot Klezmer band, is niet Joods. "Totdat Spielberg hier kwam was deze wijk vrij stil. Maar na zijn film Schindler’s List kwamen er veel toeristen en wegens gebrek aan Joden moesten de inwoners van Krakau, eh … een beetje improviseren …” Ze keek ons een beetje besmuikt aan. “En omdat het voornamelijk Joden zijn die hier komen, noemen we de wijk zelf dan ook Joods Disneyland, want vrijwel alles is hier nep …"
Er zijn 68.000 Joden uit Krakau weggehaald, gedeporteerd naar de kampen en afgeslacht. Ook de moeder van Ronnie, een goede vriend van ons. Zijn moeder ging op 20-jarige leeftijd naar Auschwitz, samen met haar moeder. Ronnies grootvader stond op de lijst van Schindler, en werkte zodoende in de nu beroemde fabriek. Samen liepen zijn moeder en grootmoeder de Dodenmars van Auschwitz naar Bergen-Belsen. Op de dag van de bevrijding stierf zijn grootmoeder aan tyfus. Zijn moeder liep alleen terug. Van Bergen-Belsen naar Krakau, de enige plek die ze kende.
Uitgeput en uitgehongerd kwam ze daar na enkele weken aan. Poolse partizanen namen haar mee om haar vervolgens met zestien mannen te verkrachten. Later, veel later, bouwde ze haar leven op in Israël. Ronnie, een van haar zoons, werd piloot in het eerste Joodse leger in tweeduizend jaar. Driemaal is ze nog teruggegaan naar Auschwitz. Eenmaal met president Weizmann, eenmaal met haar zoon en later ook met haar kleinzoon. Dat was haar overwinning op de industriële volkerenmoord die de Duitsers, Polen en Oekraïeners hebben begaan.
Enkele jaren geleden onderzocht ik wat er met mijn oom Simon Caun is gebeurd. Ik heb daarover geschreven in de Nederlandse media. Nu ben ik bezig uit te zoeken wie de ‘held’ is geweest die mijn oom in Westerbork op de trein zette. Ik weet al wie ‘aan het werk’ waren in Auschwitz-Birkenau toen de trein daar aankwam op 22 juli 1942. Ik hoop ook nog te weten te komen wie mijn oom de gaskamer in schopte. Dat kan, omdat alles werd gedocumenteerd door die schoften. En het kan me niet schelen of ik de kinderen, kleinkinderen of achterkleinkinderen van het gespuis vind. Ik beschouw het als mijn verantwoordelijkheid om deze mensen daarmee te confronteren. Al weet ik dat zij er niets aan kunnen doen. Ze zijn nog niet klaar met me.
Dat is mijn zaak nu.
My business.
My family business.
© Simon Soesan