De blinde wacht

Simon Soesan

vrijdag 14 februari 2014

Ja, je moet er voor knokken. Niet alleen om Israël onafhankelijk te houden, maar ook om op Onafhankelijkheidsdag een barbecue te houden.
Elk jaar doen we dat, naast ons huis, in het park. Dit jaar hadden we een volle bak: niet alleen familie, maar ook vrienden. Vierentwintig man zouden ‘even langskomen’. Organiseren is geen probleem: men kope veel vlees, veel choemmoes en techina, drinken erbij, weggooibordjes, -bekertjes en –bestek, en klaar is Moos.

Helaas is ons parkje erg populair geworden en komen er meer en meer mensen met hun hele bups om een plekje te vinden op onze Jom Atsma’oet. Dat kan soms uit de hand lopen en we hebben al gotspe-ponems gehad die het hek van het park met hun Jeep kapot rijden en zo door het park sjezen. En dan heb ik het er nog niet eens over dat je amper plaats vindt.
Met minstens vierentwintig man in aantocht hadden we een plannetje in elkaar gezet. De aanloop begint na twaalven ’s middags, dus stond Meïr, onze vriend die jaren geleden tijdens zijn diensttijd in het leger, blind werd, vrijwillig op wacht om ‘ons plekje’ vrij te houden.

Hij had zijn zonnebril op en Clinton, zijn huidige geleidehond, was bij ons in huis. Even na twaalven kwamen er twee Jeeps aangereden, die, zoals gewoonlijk, het hek omver reden en het park ingingen. Uiteraard konden ze niet hun eigen plekje zoeken, ze zagen Meïr staan, dachten dat dat dan wel de beste plek was en reden met hun wagens door de bloemen en bosjes naar Meïr. Met wat andere gasten was ik ondertussen niet ver van Meïr af, maar we besloten weer eens van hem te genieten.

“Oprotten!” schreeuwde de chauffeur van de eerste Jeep naar Meïr, die bleef staan. De Jeeps begonnen te toeteren en even later kwamen de twee chauffeurs op Meïr afgestapt. Die stond te glimlachen. “Zeg, linkse hippie, zie je niet dat wij hier zijn?” vroeg één van hen. “Nee,” zei Meïr.
“Nou, sowieso kun je opstappen, want dit plekkie is van ons,” zei de tweede man. “Hoezo?” vroeg Meïr geïnteresseerd. “Gaat je niks aan, meneer de socialist en doe je zonnebril af als er tegen je gepraat wordt.” De man die dit zei, wachtte niet en haalde eigenhandig Meïrs bril van zijn neus. Hij zag twee zwaarbeschadigde oogkassen, die dicht waren.
“Ooo ... slicha ... sorry ...” zei de man en plaatste onhandig Meïrs zonnebril terug. De twee mannetjesputters keken elkaar versjteerd aan. “Hij is blind ...” fluisterde de ene tegen de andere. “Maar niet doof!” voegde Meïr er droogjes aan toe. De twee heren stapten in hun Jeeps en zochten hun vertier ergens anders.

We liepen nu op Meïr af. “Heb je hulp nodig?” vroeg ik mijn vriend. “Kan je wel! Zielige blinde mensen hier neerzetten!” vermaande Meïr me quasi boos. “Ik red me wel, gaan jullie maar aan je werk, want op wacht staan maakt me wel hongerig!” Ik keek mijn andere vrienden aan en we gingen terug naar ons huis om de spullen te halen.

Juist op dat moment kwam Awram aangelopen. Awram is een van onze buren, een ziekelijke man die af en toe een beetje gek doet. Wij besloten toch even te kijken wat er nu zou gebeuren.

Awram liep op Meïr af en zei: “U woont hier niet. Wat doet u hier?”
Meïr glimlachte en zei: “Inderdaad, ik woon hier niet, en ik sta op wacht.”
“Op wacht?” vroeg Awram, “op wacht voor wat?”
“Kan ik u niet zeggen. Geheim,” zei Meïr, terwijl hij een serieus gezicht trok.
“Gaat er hier wat gebeuren dan?” vroeg Awram, opeens ook serieus.
“Dat valt nog te bezien,” antwoordde Meïr.
“Komt er een belangrijk iemand hier naartoe of zo?” bleef Awram zeuren.
“Dat zien we nog wel,” ging Meïr lekker door.
“En u bent?” vroeg Awram.
“De uitkijk,” zei Meïr.
“De uitkijk?” vroeg Awram.
“De uitkijk,” zei Meïr weer.
“Waar kijkt u naar uit?”
“Nergens naar.”
“Hoe bedoelt u, nergens naar?”
“Ik zie niks.”
“Wat wilt u dan zien?”
“Alles.”
Awram krabde zich op zijn hoofd. Hij wist even niet wat hij hiermee aan moest. Hij hield wel van geheime dingen, maar dit snapte hij niet.
“Hebt u hulp nodig?” vroeg hij samenzweerderig.
“Nou, u kunt me helpen kijken. Wat ziet u?” vroeg Meïr.
Opeens snapte Awram wat er gebeurde.
“U bent blind!” riep hij uit. Meïr knikte.
“Zeker een vriendje van die mesjoggene Hollander.”
Meïr knikte weer en begon te lachen.

Awram draaide zich om en zag ons wat verder geamuseerd toekijken. “Zit je me weer te jennen!” riep hij naar me.
Een uurtje later zaten we allemaal aan de barbecue. Het hele park was vol met mensen die om een vuurtje zaten. Overal was de Israëlische vlag aanwezig en zelfs Awram kwam er bij om een biertje mee te drinken. Een Nederlands biertje, wel te verstaan.
Zelfs Clinton kreeg wat. We gaven hem wat botjes maar hij wilde vlees. Mals vlees.
Typisch voor Clinton.

© Simon Soesan


(Deze column verscheen eerder in het NIW)

Reageren op dit item is niet meer mogelijk.

Columns 2020

Columns 2019

Columns 2018

Columns 2017

Columns 2016

Columns 2015

Columns 2014

Columns 2013

Columns 2012

Columns 2011