Het is zondag. Gewoonlijk bel ik rond tien uur even met Pa. Als hij opneemt, zeg ik altijd “Dag meneertje Soesan!”, en dan vraagt hij: “Is dit Simon?”, waarop ik steevast “Ja, je leukste zoon!” antwoordde.
Maar het is zondag en we hebben Pa zestien dagen terug begraven in de koude grond van Muiderberg, naast Mamma. Het was een grijze, sombere dag, koud, net als mijn gevoel en hart die dag.
De dinsdag ervoor vloog ik naar Israël, ik moest voor diverse zaken in Jeruzalem zijn en arriveerde er erg laat in een koude stad. Aangekomen in het hotel zag ik dat ik mijn scheermesje vergeten was. Toen ik bij de receptie om een scheermesje vroeg, kreeg ik dat meteen, maar de receptionist keek me aan en zei me dat dingen niet zomaar gebeuren.
De volgende ochtend, na een korte nacht, was ik in vergadering toen mijn zus me appte dat Pa in het Joods Hospice lag. Meer hoefde ik niet te weten: ik annuleerde mijn plannen en dankzij een professioneel team op ons bureau zat ik twee uur later op een vlucht terug naar Frankfurt, waar ik mijn wagen had staan en vanwaar ik direct doorreed naar Amsterdam. Daar kwam ik voor middernacht aan en na en kort gesprek nam ik alleen de wacht over van mijn nichtje en neef, die nog aan Pa’s bed zaten.
Gedurende de uren daarna was ik alleen met mijn vader. De lieve mensen van Hospice Immanuel hadden een bed voor me klaargezet, maar daar had ik geen plannen mee – ik wilde zoveel mogelijk met Pa zijn. Het was een voorrecht, een zchoet, zoals we in Ivriet zeggen: Pa werd driemaal even wakker, we praatten nog wat en hebben zelfs gelachen. Het was duidelijk dat hij onderweg naar Mamma was en, hoewel ik erg droevig was, kon ik geen reden tot klagen hebben, want Pa was bijna 97 jaar oud geworden en had alles gedaan wat hij wilde, en alles meegemaakt, ook dingen die hij niet wilde meemaken.
Mijn vader was een tovenaar. Echt: hij had ideeën en maakte ze tot werkelijkheid. Opende winkels, opende de eerste boutique op het vasteland van Europa, viel op zijn bek en stond gewoon weer op. Was overal bij, had altijd wat te zeggen, vocht tegen onrecht en was, op zijn manier, een trotse Jood.
Als kinderen heb je altijd kritiek op je ouders: ze hadden zus kunnen zijn en zo moeten doen, maar uiteindelijk zijn het je ouders en het is wat het is. Je neemt mee wat je van hen leert en bij Pa waren die dingen duidelijk: je geeft nooit, maar dan ook nooit op; je knokt, je kijkt niet achterom (anders val je …) en je laat je niet kennen. Samen met Ma liet hij zien dat je ook voor je huwelijk moet knokken en als je fouten maakt, die moet repareren. En doorgaan, doorgaan.
Hij wist alles, was overal bij, had vragen en had over alles zijn opinie. IJzeren wil, eigenwijs als de pest, niets vergeten en op alles reageren: dat was Pa.
Zijn laatste jaren, zonder Mamma, waren niet altijd makkelijk, vooral omdat mijn broers en ik in Israël wonen en de zorg om Pa voornamelijk mijn zusters toeviel, die een onmogelijke uitdaging aannamen en zich er, samen met hun partners en geheel in lijn met wat Pa ons had geleerd, doorheen sloegen, ondanks de zware prijs die de zorg voor Pa van hun eigen levens eiste.
Ik kon vanuit Frankfurt, waar ik werk, af en toe overkomen; elke paar dagen, soms elke dag, belde ik om dan, traditiegetrouw, met Pa te ervaren dat een dialoog met hem bijna niet kan, hij nam het gesprek over en het werd vaak een monoloog. Wat Trump moest doen, wat Israël moest doen, wat Rutte niet doet en wat de Joodse Gemeente zou moeten doen.
Gelauwerd als Ridder door koningin Beatrix, zat hij op zijn troon in Amstelveen en kon terugkijken op Nederlanders en Duitsers die hem en Mamma niet te pakken konden krijgen (dankzij de familie Snellen uit Sevenum, die hun drie jaar liet onderduiken), op 5 kinderen, 13 kleinkinderen en 27 achterkleinkinderen, die tezamen “Am Israel Chai” spellen, op zaken die hij had, organisaties die hij had opgericht en geleid en vele, vele andere dingen die hij in zijn 96 jaar voor elkaar had gekregen.
Het is zondag en ik kijk naar mijn telefoon. Het hoeft niet meer. Nooit meer een gesprek met Pa, die me in zijn laatste nacht, toen hij voor de laatste keer even bij was, weg wuifde en zei dat ik zoals gewoonlijk veel te veel praatte en minder moest lullen.
Als jongste van de vijf kinderen kijk ik naar mijn broers en zusters. Nu zijn we allemaal trotse vaders, moeders, opa’s en oma’s en verdraaid, binnenkort ben ik als jongste al 64 jaar oud.
Pa zal ik niet meer bellen, maar mijn broers, zusters en alle tientallen nazaten – wij blijven in contact, want zo hebben we dat geleerd van Pa en Ma.
En Pa’s nummer laat ik in mijn telefoon, je weet maar nooit of de Messias komt en Pa zal vragen of hij weer met Simon spreekt.
Rust zacht lieve Pa.