Hij is al bijna acht, onze oudste kleinzoon. Zit in de tweede klas van de lagere school en propt zijn hoofd vol met alles wat maar mogelijk is. Hij leest graag. Hoewel hyperenergiek, net als zijn opa, kun je een kanon naast hem afschieten als hij leest – hij vindt het heerlijk. Hij groeit zo snel dat ik het, na iedere reis naar het buitenland, niet meer bij kan houden. Het “kleine mannetje”, zoals ik hem na zijn geboorte heb genoemd, is al niet meer zo klein. En met een vader en een andere grootvader die beiden meer dan 192 centimeter lang zijn, zal hij mij wel voorbijschieten.
Als opperhoofd van de bende van vijf kleine criminelen – zoals ik ze graag noem – weet hij de boel gek te maken. Wanneer ze bij ons komen, is hij de eerste die ons bankstel ombouwt tot een speeltuin, inclusief glijbanen gevormd door de kussens.
Maar hij wordt ook ouder en wijzer. Op school absorbeert hij alles wat men hem leert. Ook computergebruik wordt hem aangeleerd en, met een vader die een hoge piet is bij een bekende computerfirma, leert hij alles zó snel dat de leraar hem soms niet bij kan houden.
Enkele dagen geleden was ik te gast bij mijn dochter. Net zoals bij ons vroeger, staat de ‘familiecomputer’ in de voorkamer, zodat de ouders een oogje in het zeil kunnen houden waar de kinderen mee bezig zijn op het internet.
Meteen werd ik door hem geroepen en ik nam plaats naast hem, bij de computer. Met een serieus gezicht liet hij mij zijn gesloten handje zien. “Saba, weet je wat ik in mijn hand heb? Alles wat de computer zich moet herinneren!” Langzaam gingen zijn knuistjes open en ik zag een usb-stick – uitgevonden in Haifa, Israël.
Hij stopte de sleutel in de computer en liet me zien hoeveel werk hij al had voorbereid voor de computer: foto’s van dieren met beschrijving, korte verhaaltjes, rekensommen… ik keek met trots en verbazing hoe hij met veel gemak de computer hanteerde. Alsof het niets was.
“Zie je, Saba? Ik heb ook spelletjes.” Hup, daar gingen we een spel spelen. Een klein uurtje duurde deze reis in de computer, geleid door mijn zevenjarige kleinzoon.
“Abba vindt computers ook fijn. Ik ook, hoor. Maar ik vind het fijner om met mijn broertjes en vriendjes te spelen”, vertrouwde hij me toe.
Ik wilde hem vertellen dat ik vroeger buiten speelde tot het donker was. Of totdat mijn moeder me riep. Stoeprand ballen. Verstoppertje. Honkbal. Wat deden we niet?
Even was ik in gedachten verzonken en hij voelde dat aan. Hij pakte mijn hand en voegde toe: “En ik vind het ook heel fijn als jij er bent en we lol hebben, saba.”
Meer had ik niet nodig. Mijn maand kan niet meer stuk.