Niemand in het Israëlische zakenleven had de opkomst van de mobiele telefoon kunnen voorspellen. Niet in deze mate althans. Iedereen, maar dan ook werkelijk iedereen, heeft er minimaal één. Soms meer, want als je goedkoop wilt bellen dan moet je bij dezelfde aanbieder zitten. Er bestaan bij ons in principe vier aanbieders, oftewel bedrijven die deze service verstrekken. Ze laten je meer betalen als je met een nummer van de concurrent praat. Gewoon voor de lol.
Zodra je zo’n ding hebt, weet je niet hoe je ooit daarzonder hebt geleefd of zelfs hebt kunnen leven en je vindt, zeker in de Joodse Staat, genoeg extra redenen om zo‘n mobieltje niet alleen zelf te hebben, maar ook aan je kinderen te geven. Je wilt weten waar ze zijn, je wilt weten of ze goed zijn aangekomen, na elke bom die hier ontploft, wil je weten of iedereen in orde is, er zijn kinderen, vaders, echtgenoten in het leger en ga zo maar door.
Maar de vier bedrijven hebben meer telefoons verkocht dan ze ooit verwacht hadden en dus kon er ook niet snel genoeg aan de infrastructuur gewerkt worden. Dientengevolge zijn er wel enkele probleempjes ontstaan. Het gesprek valt zomaar weg, of je hoort de andere beller amper, of er zit iemand anders op je lijn. Kortom, het mobieltje kan je volkomen mesjogge maken.
Aangezien ons gezin een gezond gevoel voor humor heeft, vinden we de telefoon een van de leukste apparaten om ons mee te amuseren. En onze eerste keus betreft de verkeerd verbondenen. In Israël wordt de telefoon niet aangenomen zoals in Nederland, waar men beleefd zegt met wie men spreekt en er, als het mee zit, zelfs nog een goedemorgen, -middag of -avond aan toevoegt.
In Israël, ongeacht of je gebeld wordt of zelf belt, zegt men maar één ding: ‘AALO!’
Dit woord omvat alles wat men in Nederland in een hele zin zegt. En als er toevallig wel beleefd wordt gemeld met wie men spreekt of met wie men wil spreken, dan kunt u er bijna zeker van zijn dat er een Hollander aan de lijn is. Dit ‘AALO’ is iets wat ik niet uit kan staan en waar ik af en toe de tijd voor neem om de desbetreffende persoon aan de lijn eens goed in de maling te nemen.
Zo ook een paar dagen geleden toen ik met mijn zoontje in de auto reed en het mobieltje af ging. Mijn zoontje drukte op de knop.
‘AALO, Menachem?’ schreeuwde iemand aan de andere kant van de lijn.
‘Nee meneer,’ zei ik beleefd, ‘dit is niet Menachem.’
De man noemde een nummer dat inderdaad mijn nummer was, en vroeg of hij het juiste nummer had gebeld.
‘Ja meneer, het nummer klopt, alleen het is van mij en niet van Menachem,’ antwoordde ik vriendelijk.
‘Waarom niet?’ vroeg de man verbaasd. ‘En waar is Menachem?’
‘Dat weet ik niet, meneer, misschien heeft hij u het verkeerde nummer gegeven?’ probeerde ik.
‘Nee, zo stom is Menachem niet!’ zei de man beledigd. ‘Weet je zeker dat jij misschien niet Menachems mobieltje hebt gestolen?’ vroeg de man.
Mijn zoontje en ik keken elkaar aan. Dit was ons gouden moment!
‘Oké, je hebt me door!’ zei ik. ‘Je spreekt met Menachem, ik nam je in de maling!’
‘Ik wist het, ik wist het! Je neemt me altijd in de maling!’ zei de man opgelucht. ‘Luister Menachem, Shlomo heeft me het geld gegeven, honderdduizend contant. Maar ik ben het rekeningnummer vergeten en weet nu niet meer op welke rekening ik het moet storten!’
Mijn partner in crime keek me aan. Wij hadden wel een rekeningnummer voor dat geld… of niet?
Op dat moment klonk de bel van een andere telefoon door ons gesprek. De man die ik aan de lijn had kreeg nog een gesprek via een van zijn andere telefoons.
‘AALO! Wie? Menachem? Ik zit met je op de andere lijn! Wat nou nee? Emmes waar! Hoezo niet waar? Mesjoggene hond, ik zit met jou… wacht even! AALO!’
Hij sprak nu weer met ons.
‘AALO, met wie spreek ik? Zitten jullie mij mesjogge te maken? Met wie spreek ik?’
‘AALO!' riep ik vrolijk terug. ‘AALO! Menachem?’
Het werd stil aan de andere kant van de lijn.
‘Maar… maar ik…’ klonk het beduusd.
‘Menachem!’ schreeuwde ik vrolijk door. ‘Menachem, hoe is-ie? Heb je het rekeningnummer al? Menachem?’
‘Ik ben Menachem niet!’ schreeuwde de man terug. ‘Idioot! Nee, niet jij Menachem, ik zit op de andere lijn met een Mena… eh, met iemand anders!’
‘AALO! AALO! AALO!’ schreeuwden we nu allebei.
Maar de man antwoordde niet meer.
Zeker verkeerd verbonden.
Simon Soesan
Bewerkt en geredigeerd door Hendrien Kloots
Eerder gepubliceerd in het NIW in 2004
© Caun & Van Beem