Toen ik 33 jaar geleden als zeventienjarige op het vliegtuig naar Israël stapte, vlogen we via Rome en Athene naar Tel Aviv.
“Dat is mooi meegenomen, even naar Rome en Athene en dat allemaal voor de prijs van Tel Aviv” zei mijn vader nog.
Tien uur later kwam ik aan in Tel Aviv, waar mijn broer, die toen in het leger zat, mij opwachtte. We namen een taxi naar zijn kibboets, waar we vroeg in de ochtend aankwamen. De kibboets leek me een soort dorp en de hitte kwam hels op mij over.
Toen we de volgende ochtend na slechts een paar uur slaap wakker werden, had mijn broer zijn uniform aan en gaf me de sleutel van zijn kamer. Schwartzman, die samen met zijn vriendin een andere kamer in het huisje had, zou zich over mij ontfermen, want mijn broer moest terug naar het leger. We namen afscheid en ik kreeg een korte blauwe broek, sokken, laarzen en een blauwe bloes.
Ik keek Schwartzman verbaasd aan. “Je gaat hier wel werken voor de kost!” zei hij in gebrekkig Engels. “We gaan naar de refet, de koeienstal, en jij gaat het vak leren. Heb je je werkkleding nou nog niet aan?”
Hij keek me ongeduldig aan. Snel kleedde ik me om en even later liepen we naar de refet. Het was een vreemde gewaarwording. Het was op deze, voor mij, eerste ochtend in Israël zes uur en ik droeg laarzen, terwijl het buiten al over de dertig graden was.
Na enkele minuten waren we bij de refet. Schwartzman legde in het Ivriet uit dat ik de broer van mijn broer was en ik kreeg vervolgens een emmer overhandigd. In deze emmer kon ik een kledderige stof waarnemen samen met een wc-borstel.
“Jij gaat nu eerst leren om de tanden van koeien te poetsen. Je pakt een koe zo beet, en dan poets je zo die tanden van het beest. Kom maar terug als je klaar bent. Als je die kant op loopt kom je bij de koeien” zei Schwartzman terwijl hij wegliep.
Ik keek naar de emmer, de borstel en waar hij naartoe had gewezen. Ik liep de stal in, opende een hek, liep tussen de koeien door en deed het hek weer dicht. Gedurende een uur probeerde ik een koe zover te krijgen dat ik haar tanden kon poetsen, maar zonder succes.
Ik hoorde lawaai bij de hekken en zag daar een aantal kibboetsnikiem staan die hard lachten. Schwartzman gebaarde me om terug te komen. Ik zat al onder de modder en de rest.
“Dat is een geintje dat we altijd met nieuwkomers uithalen. Een traditie die ik heb ingevoerd” zei hij lachend.
Hij nam de emmer van mij over en nodigde me uit om mee naar de keuken te gaan. Daar waste ik zo goed en zo kwaad als dat ging het ergste van me af en kreeg ik vervolgens een kop koffie.
In de weken daarop werd ik nog vaak in de maling genomen. Eerst om mijn geringe kennis van koeien en melken, daarna vanwege mijn slechte Ivriet en later zomaar, omdat het erbij hoorde.
Enkele maanden later gingen de sirenes af op Jom Kippoer en begon de oorlog. Mijn broer raakte gewond en Schwartzman sneuvelde. Na die oorlog was het voor mij volstrekt duidelijk dat ik hier nooit meer weg zou gaan.
Meerdere mensen uit onze kibboets sneuvelden in 1973. Yael, de vriendin van Schwartzman, verliet de kibboets.
Emigratie naar Israël heet Aliyah maken, omhoog gaan, opstijgen, omdat zionisme doelt op de terugkeer naar de berg Zion.
Ik ben ervan overtuigd dat ik door in Israël te gaan wonen, inderdaad iets ‘verheffends’ heb gedaan. Nog vaak denk ik terug aan die jaren in de kibboets. We waren naïef, we waren idealistisch en ja, we waren jong.
Onze kinderen gaan niet graag naar de kibboets en begrijpen niet hoe ik er ooit heb kunnen wonen. Ik wel. Ik leerde er waarden, ik leerde er iets over Israël, ik leerde er wat werken is en ik leerde, zoals iedere Israëli, de waanzin van oorlog, gemengd met de noodzaak om ons land te beschermen.
Soms, vanuit mijn huis op de Carmel in Haifa, zie ik heel in de verte de omgeving van de kibboets en vraag ik me af of iemand in de refet er nog voor zal zorgen dat Schwartzmans traditie in stand gehouden wordt.
© Simon Soesan