Het begon met een mededeling per post. ‘Daar u in de laatste 12 maanden meer dan 60 parkeerbekeuringen hebt gehad en ze tot heden niet hebt betaald, wordt u verwacht voor de rechtbank op …’ enzovoort. Mijn eega keek me triomfantelijk aan. Alsof ze altijd al had geweten dat ik een professionele boef ben. Ik liet haar zien dat zowel de naam als het identiteitsnummer niet aan mij toebehoorden en suggereerde dat er een fout was gemaakt. Ik wil nog wel eens verkeerd parkeren, maar echt geen zestig keer per jaar.
Dus belde ik even met de gemeente, afdeling parkeerbonnen. Nou gaat dat niet 'even'. Eerst bel je een nummer, dat heeft dan zo’n handig computerprogramma waarop je een code moet intoetsen om naar de juiste persoon te komen. Die persoon is meestal óf aan het pauzeren, óf aan het staken. Ik had, na 45 minuten wachten en opnieuw bellen, geluk: iemand nam op. Ik legde hem het probleem uit: de brief, de naam, het identiteitsnummer …
"U bent voor volgende week uitgenodigd," zei de ambtenaar, "Ik zou gewoon naar de rechtbank gaan en uw identiteitspasje laten zien. Dan bent u zo weer buiten." Ik woon al meer dan 30 jaar in Israël. En ik weet beter. Je moet blijven argumenteren met de ambtenaren, want het gaat hen erom, je zo snel mogelijk af te schepen, zodat ze een rustige dag hebben en jou niet aan hun kop hebben. Maar dat was ik even vergeten en dus, met m'n stomme kop, bevond ik me een week later in de rechtbank van onze stad, waar ik ten eerste begreep dat de uitnodiging om vanaf 10 uur aanwezig te zijn, niets te maken had met het feit of ik op dat tijdstip wel of niet zou moeten voorkomen. In Israël zijn dat twee heel verschillende zaken.
Na meer dan twee uur in de gang te hebben gezeten, mocht ik de zaal in. De naam van de aangeklaagde in mijn brief werd afgeroepen. "Dat ben ik niet, maar hier is de aanklacht," begon ik opgewekt.
"Hoezo?" vroeg de rechter.
"Nou, edelachtbare," zei ik beleefd, "die brief is aangetekend naar ons huis gestuurd, maar de naam en het identiteitsnummer zijn niet van mij."
"Dus u hebt officiële en aangetekende post van iemand anders opengemaakt?" vroeg de rechter streng.
"Ja, eh nou, ik dacht dat het voor mij was," zei ik vrij stom.
"Dus het is mogelijk dat u 60 parkeerbonnen hebt en dat u ze niet betaalt?" zei de rechter dreigend.
"Nee, zo bedoelde ik het niet!", antwoordde ik bezorgd.
"Edelachtbare!" riep de rechter.
"Edelachtbare …" voegde ik er netjes aan toe.
De rechter keek me ongeduldig aan. Z'n secretaresse keek me vuil aan. De aanklager keek me gemeen aan.
"U kwam hier om onze kostbare tijd te verspillen?" ging de rechter door.
"Nee, edelachtbare," zei ik weifelend.
"Laten we even alles duidelijk stellen," ging de rechter door. "U krijgt een brief. Aangetekend. U tekent ervoor. U leest de brief. Nu ontkent u dat u de persoon in kwestie bent. Of ontkent u dat u zoveel bonnen hebt gehad?"
"Ik, eh … beide, edelachtbare!" zei ik snel.
"Probeert u ons hier mesjogge te maken, meneer?" vroeg de rechter dreigend.
"Ikke niet!" zei ik met heel m'n hart, terwijl ik me afvroeg hoe ik hier terecht was gekomen. "Eh, edelachtbare!" voegde ik er nog aan toe. Sjmeichelen kan nooit kwaad, dacht ik.
"Nou meneer, ik zeg u dit: of u bent de persoon in de brief of u hebt geen 60 bonnen gehad zonder ze te betalen."
"Ik ben die persoon niet en heb geen 60 bonnen en daarom betaal ik ze niet, edelachtbare! In feite moet ik hier helemaal niet zijn," zei ik vol pathos.
"Dus u kwam even de rechtbank op stang jagen? Waar is de kowed voor het gerecht in dit land? Alleen maar mesjoggene honden krijg ik hier," klaagde de rechter, terwijl hij de aanklager aankeek. Deze laatste kwam naar me toe en vroeg om m'n identiteitskaart. Vergeleek die met de brief. Nam alles mee naar z'n tafel, tikte wat in z'n computer en keek de rechter aan met een blik van ‘hij heeft ook nog gelijk ook’.
De rechter haalde diep adem en dacht even na. "U krijgt een brief mee van ons. Dat de aanklacht ten onrechte bij u terecht is gekomen en dat de rechtbank dat erkent. Ik verzoek u alleen volgende keer onze tijd niet te verspillen en zich meteen te identificeren," zei hij plechtig.
De aanklager, zwaar versjteerd, gaf me alle papieren terug. "Tinneferd!" gromde hij zacht. Ik zette m'n beste pokerface op en hield m'n kaken op elkaar.
Thuisgekomen zag ik teleurgestelde gezichten. "We wilden al een rooster maken om je in de bajes te bezoeken, Pap!" zei ons kereltje. Lolbroek. Ik legde hem en z'n moeder uit wat ik had meegemaakt in de rechtszaal.
"Idioten!" beëindigde ik m’n relaas, "kunnen ze niet lezen?”
"Pap," zei mijn mannetje, "wist je niet dat Justitie blind is?"
© Simon Soesan
(Deze column verscheen eerder, in 2003, in het NIW)