Jarenlang was hij een treurig en kort verhaal in onze familie: Simon Caun, het broertje van mijn moeder. Geboren op 20 maart 1926 en verdwenen in 1942. Ik ben geboren op 20 maart 1956: het zal u niet verbazen waarom mijn naam Simon is.
Net zestien jaar oud, kreeg Simon Caun een oproep zich te melden voor een werkkamp. Er was weinig bekend wat er zich eigenlijk afspeelde in het oh zo culture Duitsland, maar niemand was er blij mee. De avond ervoor ging hij nog snel een pasfoto laten maken, keurig in zijn pak, want hij dacht dat hij de volgende dag ergens zou gaan werken. Op goed vertrouwen en met angst in het hart ging hij op 20 juli 1942 naar Westerbork. Sindsdien werd er niets meer van hem vernomen, behalve een laconieke ansichtkaart van de oh zo menselijke Duitsers, die de familie na een paar maanden vertelden dat Simon Caun goed was aangekomen in het werkkamp.
Gedurende de jaren kwamen er flarden van berichten: Sobibor, Birkenau, Auschwitz. Nooit is er iets feitelijks vernomen, nooit is er uitsluitsel geweest.
Ik ken mijn moeder een beetje. Behalve een van de liefste, is ze ook een van de slimste vrouwen die ik ken, en hoewel ik al bijna veertig jaar niet in Nederland woon, hebben we genoeg contact om te weten dat ze haar broertje niet is vergeten. In feite is voor haar de tijd stil blijven staan op 20 juli 1942, toen haar broertje angstig afscheid van haar nam.
Enkele jaren geleden kwam mijn eerste bundel, ‘Pita met Hagelslag’ uit. Om iets te doen voor Simon Caun, is het boek aan hem opgedragen, zodat zijn naam echt geregistreerd is en niemand, zeker niet de oh zo accurate Duitsers, kunnen ontkennen dat hij bestond, dat hij op deze aarde heeft rondgelopen, dromen had, plannen had, wat allemaal is weggevaagd door het oh zo menselijke Duitse Volk. Ik had hier niet genoeg aan. Enkele maanden geleden besloot ik een project te beginnen. Via contacten was ik in staat om erg diep te gaan graven in het verleden van de oh zo nauwkeurige Duitsers die, met behulp van gretige vrijwilligers in het oh zo pastorale Polen, het Joodse Volk poogden uit te roeien. Mijn uitgangspunt was de administratie. Nederland, het land waar het grootste percentage Joden werd omgebracht (meer dan 90%) met behulp van of met het laf toekijken van de meerderheid van het Nederlandse volk, heeft een fantastische bureaucratie, maar de oh zo precieze Duitsers overtreffen dat uiteraard.
Bij de zoektocht kwam ik veel obstakels tegen. Het feit dat de Duitsers niet kunnen ontkennen dat ze zoveel Joden hebben uitgemoord, betekent niet dat ze klaar staan om te helpen. Veel archieven gingen in het begin niet open, veel mails werden niet beantwoord en ik zal u de bijzondere reacties over de telefoon besparen. Wel kan ik u zeggen dat ik nu, na die zoektocht, meer dan ooit overtuigd ben dat de Polen, Letlanders, Oekraïners en oh zo beleefde Duitsers allemaal samen slechts één ding hebben geleerd van deze goed geplande volkerenmoord, die wij in Israël Sjoa noemen: volgende keer zorgen ze ervoor om niet gepakt te worden.
Maar terug naar mijn zoektocht. Ik wilde weten wat er met mijn oom gebeurd is en weigerde ‘nee’ als antwoord te krijgen. Enkele dagen terug ging de telefoon bij mij over. Meneer Kowlaski uit Polen. Onderdirecteur van het Auschwitz Museum. Hij vertelde me dat mijn halsstarrigheid iets had opgeleverd en of hij het me eerst kon sturen, waarna hij per telefoon uitleg zou geven. Uiteraard liepen de emoties hoog bij me op en even later kwam er een mail binnen.
“Ons onderzoek laat weten dat Simon Caun, geboren op 20 maart 1926, op transport is gezet uit kamp Westerbork naar Auschwitz op 21 juli. Wij weten dat dit transport bestond uit 931 Joodse mannen, vrouwen en kinderen en dat het arriveerde in Kamp Auschwitz op 22 juli 1942 in de avond. Na de selectie werden 479 mannen toegelaten tot het kamp en zij ontvingen nummers 50403-50881. Ook 297 vrouwen werden in het kamp toegelaten en werden geregistreerd met nummers 9880-10176. Het is belangrijk om te noteren dat gedeporteerden, die direct naar hun dood werden gezonden bij aankomst, geen nummers hebben gekregen en niet geregistreerd werden. Uw oom kreeg geen nummer en werd niet geregistreerd.”
Ik herlas de mededeling met een brok in mijn keel: hier was hij dan! De telefoon ging en meneer Kowlaski gaf toelichting op zijn mail. “U moet ervan uitgaan dat hij misschien ziek of huilend is aangekomen. Misschien was hij uitgedroogd en hongerig van de lange reis. Hij was alleen, begrijp ik van de lijst.”
Mijn hard stond stil. Lijst? Er was een lijst? En meneer Kowlaski uit Polen stuurde me een pagina op. Keurig getypt door een beambte in Westerbork. Een namenlijst. Met geboortedatums. En een opmerking dat getrouwde vrouwen ook hun meisjesnaam erbij hadden. De lijst gaat over het transport uit Westerbork op 21 juli 1942. In het midden van deze lijst staat hij, Simon Caun. Opeens is er een teken van hem. Zijn laatste levensteken. Een keurige beambte van de NS of de Nederlandse politie zette zelfs nog met potlood een vinkje naast zijn naam, om aan te tonen dat hij ook die Jood naar zijn dood gestuurd had. Waarna de beambte rustig naar huis kon gaan, naar Moeder de Vrouw, om lekker wat te eten. Misschien zei zijn vrouw wel enkele jaren geleden in een NCRV-documentaire dat “de Jood je vijf minuten na de oorlog weer wat verkoopt”, wie weet.
Maar hier stond mijn oom, net zestien jaar oud, op de lijst. Alsof ik hem even kon aanraken. Waarna hij verdween in de veewagen, na twee lange dagen aankwam in Auschwitz, bang, hongerig en dorstig, om naar de gaskamer te worden gemarcheerd.
We hebben een datum om hem te herinneren. Wie wil, kan vanaf nu een gebed voor hem zeggen, een kaarsje aansteken, want hij is op 22 juli 1942 door het oh zo nette Duitse volk, met behulp van het oh zo hardwerkende Poolse volk, vermoord. De laconieke rode ansichtkaart, ontvangen door de ouders van Simon Caun enkele maanden later, is nog een bewijs hoe efficiënt de Duisters zijn.
Ik heb de lijst en de informatie aan mijn ouders gestuurd. En aan mijn broers en zusters. En hun kinderen. Ik heb ze gevraagd dit verhaal aan hun kinderen te vertellen en zich ervan te verzekeren dat hun kleinkinderen het te weten komen en dezelfde missie krijgen: doorvertellen.
Ergens in de grond om Auschwitz ligt as van mijn oom. Uitgeleverd door het Nederlandse volk, waar mijn familie bijna 400 jaar deel van uit maakt.
Vermoord door Duitsers en Polen.
De lezer kan denken dat de zoektocht voor mij nu over is. Het tegendeel is waar. Ik ga nu proberen wie deze goede Nederlanders waren: de een die de lijst zo keurig typte, de ander die netjes een vinkje naast de naam van Simon Caun zette op 21 juli 1942 en hem op de trein naar zijn dood zette.
Heus, ik vind ze. Ze hebben gewoon zelf alles goed gedocumenteerd.
Ze waren namelijk trots op hun werk.
In herinnering aan Simon Caun: yehe zichro baroech / moge zijn herinnering gezegend zijn.
© Simon Soesan
(Eerder gepubliceerd in diverse Nederlandse media in 2010)