Het Italiaanse ziekenhuis in onze stad is heel bekend. Het gebouw, dat stamt uit de Ottomaanse tijd, is een voorbeeld van prachtige architectuur. Het ziekenhuis is klein en groeit niet. De meeste verpleegsters zijn nonnen. Als onderdeel van zijn lesprogramma ging onze zoon er met zijn klas op bezoek en na terugkomst vertelde hij ons wat hij er allemaal gezien had.
“Weet je wat hun grootste probleem is? Ze willen dit jaar een mooie grote kerstboom bij de ingang, maar hebben geen geld en ook geen idee hoe ze eraan kunnen komen,” zei hij.
Hij weet hoe ik daarop kan reageren en was dan ook niet verbaasd toen hij de volgende avond werd opgewacht door mijn vriend Bassam, een Christelijke Arabier. “Vertel mij eens over die kerstboom,” vroeg hij mijn zoon.
Toen deze klaar was keek Bassam me aan. “Chanoch ...” zei hij. Ik knikte. Chanoch is een kennis van ons die in een kibboets langs de Libanese grens woont. We vergeleken onze agenda’s en bepaalden een dag.
Toen we de kibboets een paar dagen later inreden, wachtte Chanoch ons op. Hoewel het voor Israëlische begrippen al aardig koud was, was Chanoch, de eeuwige kibboetsnik, gekleed in korte broek, sandalen en blauwe werkbloes. Hij slenterde naar onze auto en wees ons een parkeerplaats. Naast de koeienstal.
Na het handjes schudden werden we uitgenodigd Chanoch te volgen naar zijn huis. Achter hem aan lopend, keken we verbaasd naar ruïnes van huizen.
“Door de oorlog?” vroeg Bassam. “Oorlog? O, dat huis. Ja, dat klopt. Een voltreffer van Frankrijk,” zei Chanoch, doelend op het feit dat veel van de raketten die destijds op ons waren afgeschoten, uit Frankrijk kwamen. “Maar dit is geen huis, dit was de kleuterschool. Drie keer geraakt. Gelukkig waren de kinderen in de schuilkelder.” Hij haalde zijn schouders op en liep door.
Bij hem thuis aangekomen keken we naar de foto’s van zijn vrouw en kinderen. Chanoch was ze allemaal verloren nadat een terrorist zich enkele jaren geleden in een winkelcentrum had opgeblazen.
Hij gebaarde ons te gaan zitten. Na de koffie vertelde Bassam hem nogmaals waar het om ging.
“Een kerstboom van minstens drie meter lengte?” herhaalde Chanoch wat Bassam hem had verteld. Deze knikte.
“Voor het Italiaanse ziekenhuis, beneden in Haifa, bij de Arabieren?” ging Chanoch sarcastisch door. Bassam knikte glimlachend.
De telefoon ging. Chanoch nam op en luisterde.
“Geen dank, geen dank, met plezier, prettige kerst,” zei hij en hing op.
We keken hem verbaasd aan.
“Yankele moest toch met de vrachtwagen naar Haifa om wat dingen op te halen, dus hebben we hem vanochtend al met die boom naar dat ziekenhuis gestuurd. We hebben hem gisteren gekapt en onze timmerman heeft ervoor gezorgd dat hij blijft staan.”
Hij stak een sigaret op.
Even later reden we terug naar Haifa.
Bassam was in gedachten verzonken en schudde zijn hoofd. Ik keek hem vragend aan.
“De hele wereld denkt dat Joden en Arabieren elkaar haten. Kijk ons hier zitten met z’n tweeën en kijk Chanoch wiens kibboets werd beschoten uit Libanon, die zijn hele familie is kwijtgeraakt door een Arabische terrorist. En uitgerekend die man geeft een kerstboom weg aan een Arabisch ziekenhuis.”
Hij schudde zijn hoofd weer.
Ik schudde mijn hoofd niet. Ik knikte.
Want zo is ons leven in Israël.
© Simon Soesan