Al meer dan twintig jaar bezorgt onze kleine Jemenitische postbode, Tsadok, met zijn karretje de post in onze heuvelachtige buurt. Hij draagt altijd een baret op zijn hoofd en is altijd beleefd en belangstellend. In die twintig jaar hebben we samen veel beleefd. Enkele malen hebben we hem, nadat hij geopereerd was, bezocht in het ziekenhuis. Trots toonde hij dan aan zijn dochter hoe zijn ‘klanten’ hem waardeerden. Al jaren weduwnaar, voelde hij het als plicht te zorgen dat het Tikva, zijn dochter, aan niets ontbrak. Als klein meisje liep ze in vakanties vaak met hem mee. Hoezeer Am Jisraeel ook verdeeld is in zijn mening over vrijwel alles, er is consensus over Tsadok: iedereen respecteert hem en houdt van hem. Zijn dochter groeide op tot een knappe jonge vrouw, die zelfs tijdens haar rechtenstudie soms nog met haar vader meeliep.
De schok was enorm toen we hoorden dat Tikva omgekomen was bij de explosie door een zelfmoordterrorist in het Matsa-restaurant, zes jaar geleden. Tsadok was ontroostbaar en, hoewel hij meteen na de sjiwwe weer de post rond bracht, duurde het jaren voordat hij minder gebogen liep. Aangezien ons land modern en progressief is, werd ook bij onze Nationale Post besloten om te saneren. Enkele weken geleden kwam Tsadok met een verslagen gezicht de post brengen, juist toen we boodschappen wilden gaan doen. De man zag er zo ontdaan uit dat we hem uitnodigden voor een kopje koffie, wat hij mat accepteerde.
Hij ging zitten en gaf me met trillende hand een brief die hij ‘s ochtends zonder begeleidend commentaar van zijn baas had gekregen. ‘Beste medewerker’, stond er. Met de hand was slordig zijn naam ingevuld. ‘Wij danken u voor uw dienstverband dat over tweeënzeventig uur beëindigd wordt. U wordt verzocht alle eigendommen van de Nationale Post in te leveren. Verdere bijzonderheden kunt u bij Personeelszaken verkrijgen’. De brief was onduidelijk ondertekend. “Over drie maanden zou ik vijfendertig jaar in dienst zijn en dan zou ik in aanmerking komen voor vervroegd pensioen …” zei hij met tranen in zijn ogen. Hij nam trillend zijn kopje koffie, zei snel een zegen en begon te drinken.
Ons Nationale Postbedrijf had het weer prachtig geregeld: door hem nu te ontslaan, hoefde ze hem geen pensioen aan te bieden. Een fantastisch plan, omdat ze nu ten koste van Tsadok geld konden besparen. Ik beloofde Tsadok dat ik iets zou proberen. We legden hem uit dat hij bijna familie was en hem niet in de steek zouden laten. Later die middag bezocht ik wat buren en deze bezochten weer andere buren. Drie dagen later was er een brief klaar, getekend door alle bewoners van onze buurt. Ik had intussen een afspraak gemaakt met de chef van de Post in Haifa.
Twee dagen later was ik daar. Hij wist niet waar het over ging en zat met een belangrijk gezicht op mij te wachten. Ik legde uit waarvoor ik kwam. “Tsja, u begrijpt dat ook wij moeten bezuinigen. En u begrijpt dat we oude werknemers, zoals meneer Tsadok, kwijt willen. Een student op die plek behoeft maar de helft van zijn salaris.” Ik besloot hem de brief te geven. Hij las deze aandachtig, keek naar de andere pagina’s en werd wit.
“Dit kan niet, meneer! Wij bepalen wat hier gebeurt, niet u! Dit is volstrekt onmogelijk!”
Hij trilde van woede. Ik bleef hem rustig aankijken. De brief was getekend door bijna negenhonderd families en deelde de Post simpelweg mee dat iedereen er van afzag om post te ontvangen zonder Tsadok. Ik keek de chef kalm aan. “We kunnen dit nu rondmaken, of ik ga nu naar de media met dit verhaal. Dan wordt u heel bekend in Israël en heeft u er de komende weken uw handen vol aan,” zei ik hem vriendelijk. Hij keek me woedend aan en belde een nummer. Twee juridisch adviseurs kwamen het kantoor binnen. Mij werd verzocht om buiten te wachten.
Na enige tijd kwam een van tweeën naar buiten. Zachtjes sprak hij: “De chef hier is van de Arbeiderspartij, wij zijn met Netanjahoe …” Hij keek me afwachtend aan. “Ik begrijp het,” zei ik. “En Tsadok?” “Die blijft natuurlijk. Uw hele wijk zal antwoord krijgen via onze partij, waarbij we hopen dat iedereen inziet dat Likoed begaan is met de kleine man …”
Hij keek me doordringend aan. Mij kon het niets schelen. Ik was er voor Tsadok.
Tsadok doet weer als vanouds zijn ronde. De kleur is weer terug op zijn gezicht en hij roept iedereen gedag. Onze hele buurt kreeg een brief van de nieuwe partij, Kadima, waarin ons gevoel voor sociaal evenwicht werd geprezen. Tsadok weet ongeveer wat er gebeurd is en heeft ons proberen te bedanken, maar dat is door iedereen geweigerd. Soms kijken we uit ons raam en zien hem met zijn karretje sjleppen. Af en toe stopt hij en drinkt wat water. Soms stopt hij zomaar en kijkt om. Alsof hij Tikva verwacht.
Hoewel Tsadok daar dan alleen staat, weet hij zich omgeven door een heel grote misjpoge.
© Simon Soesan