"Omdat onze voorvaderen geen internet en telefoon hadden, konden ze niet even bellen of 'chatten'. Dus staken ze grote vuren aan om elkaar dingen mee te delen. En daarom mogen wij nu eens per jaar als mitswe ook een fikkie stoken." Zo verklaarde ons mannetje, toen hij zes jaar oud was, waarom we met Lag B'Omer overal in Israël kampvuren zien.
De traditie is in feite dat er overal, waar het maar kan, een kampvuur wordt gemaakt. Daar dit al een traditie is en behoort tot ons volksvermaak, wil iedereen het, en als het kan op dezelfde plek. Nu weet de lezer dat de Joodse staat niet bepaald dicht bebost is. Integendeel: we blijven bomen planten!
Toch heb je hout nodig om een vuurtje te maken. En daar is het volk Israëls heel goochem in: bouwplaatsen worden geplunderd, er wordt ingebroken in magazijnen, kartonnen dozen verdwijnen en soms worden er bomen omgehakt. Als we maar vuur hebben.
Dit alles is echter niet genoeg, want een mens wil geen vuurtje van een uurtje. Dus word er gehamsterd. Ons zoontje is in de loop der jaren een ware expert op dit gebied geworden. Weken van tevoren gaat hij met vriendjes vaste plekjes af en haalt stukken hout, planken, et cetera op. Oud hout wordt bij de vuilnisbakken weggehaald. En dat gaat dan naar onze schuur.
Niet dat onze schuur leeg is, maar elk jaar lukt het hem om hem vol te stouwen met stukken hout voor Lag B'Omer. Uiteraard is er competitie. En die moet je te slim af zijn, want of ze zijn je voor, of ze pikken je voorraad in. Daarom heeft hij – en vele vriendjes van hem – nog steeds zijn pa nodig. Want er wordt gelogen, gejat en gesjmeicheld voor wat hout.
Dit jaar hadden we de voorraad al rond met onafhankelijkheidsdag, zo'n twee weken van tevoren. "Pap," vertelde sjnokkel, "we hebben dit jaar twee voorraden: een bij ons in de schuur, en een op een open plek, twee straten hier vandaan."
Uiteraard vroeg ik hem wat een open plek, twee straten van ons af, voor zekerheid kon geven. Ik hing meteen.
"Nou, we wilden jou vragen of je elke avond een half uurtje daar wilt zijn, als het ware om het te bewaken. We hebben nog vijf andere vaders ingeschakeld. Als jullie gewoon daar af en toe langs gaan, durft niemand er aan te komen." Uiteraard kon ik er niet onderuit. We reden samen naar de plek, zodat ik wist waar het was. Ik zag daar ook wat andere vaders met hun zoontjes, we kregen allemaal uitleg waar het hout lag en hoe we de schat gingen bewaken.
Ik was de eerste avond meteen aan de beurt. Heel parmantig liep ik rond, toen ik wat jochies zag aankomen. Toen ze mij echter zagen, gingen ze meteen weg. Trots keek ik om me heen. M'n kereltje zou trots op me zijn! Een paar minuten later kwam er een politiewagen aan. En stopte. Een agent stapte uit.
"Goedenavond," zei de agent beleefd. "Mag ik u vragen wat u hier doet?" Ik legde uit dat ik op wat hout paste. "En dat hout is van u?" vroeg de agent. Ik legde uit dat het een voorraad voor Lag B'Omer was. "Meneer," zei de agent heel autoritair, "Dat hout behoort toe aan de gemeente. Ik weet niet wat voor een verhaal u op de mouw is gespeld, maar ik moet al dit hout confisqueren, het behoort u niet toe! Ik verzoek u deze plaats meteen te verlaten!"
Versjteerd keek ik hem aan. Hoe legde ik dat nu thuis uit? En wat zou m'n jochie teleurgesteld zijn! Terwijl ik zo stond te denken, kwam er een andere wagen aangereden, die naast de patrouillewagen ging staan. Een vrouw stapte uit. Tot mijn verbazing stapte ons zoontje ook uit de auto. De vrouw richtte zich tot de agent. "Tsion! Wat een charrepe! Eerst help je je kind niet om hout te verzamelen en nou gebruik je je uniform om hout in te pikken? Laat die mensen met rust!"
De agent keek me schaapachtig aan. Hij wilde me wat zeggen, maar stopte. Keek z'n vrouw aan. "En houd je mond!" zei die, voordat hij iets kon zeggen. Met een diepe zucht ging hij z'n wagen in en reed weg, z'n vrouw achter hem aan.
Onderweg naar huis vroeg ik onze expert hoe hij wist wat Tsion zou gaan doen. "Pap," legde ons genie uit, "hij is de vader van Sjachar. Verleden jaar was Sjachar een vriendje van ons en toen heeft z'n vader ons zo geholpen. Dit jaar wilde Sjachar niet met ons meedoen, dus wisten we dat ze dit geintje zouden proberen."
© Simon Soesan
Eerder verschenen in het NIW, 2005