Elke morgen zwemt hij met ons mee, Josef. We noemen hem Josef de krachtpatser, want hij is klein, maar heel sterk en gespierd gebouwd. Altijd netjes “boker tov” als hij om kwart voor vijf met ons staat te wachten op het openen van het zwembad. Nooit werd er iets meer dan “goede morgen” tegen hem gezegd: Josef keek altijd nors voor zich uit en was geen grote prater. Hij zwemt nu in het kinderbad, Josef. Dat mag ook best want hij is ver over de zeventig en hoeft het koele water van het sportzwembad niet meer.
Het is al koel in Israël en de herfst slaat gauw om naar een korte winter. Daar we allemaal na het zwemmen graag onder de warme douche staan, waren we onlang gepikeerd toen het douchewater ijskoud was. We stonden zo onder elkaar te praten of we nu een koude douche zouden nemen of niet, toen Josef erbij kwam staan.
“Wat nou: niet douchen in het koude water?” brieste hij. Vlot liep hij door naar een douchecel en zette het water aan. Hij keek ons aan en ging onder de koude stroom staan. “Jullie weten niets van het leven, niets!” riep hij op ons toe. “Ik was elf toen ik midden in de nacht de deur van het treinstel zag openen. We waren dagen onderweg geweest en de helft van de mensen in ons treinstel was dood. Het stonk niet want het was winter en het vroor.”
Allemaal keken we zwijgend naar de kleine krachtpatser, die onder de koude douche heel rustig zijn verhaal deed. Amnon, zelf 86, wilde wat zeggen, maar Yunis legde zijn hand op zijn schouder en gebaarde hem om stil te zijn.
“We snapten niet eens waar we heen gebracht waren. We zagen de poort en pas jaren later begreep ik dat er boven de poort “Arbeit macht frei” geschreven stond. Ik had een probleem met luizen, die in een wond op mijn buik waren gaan zitten.” Eindelijk begonnen we te snappen wat het lelijke litteken op zijn buik ons wilde vertellen.
“’s Ochtends moesten we op appel. Het vroor, er was koude wind en we kregen niets om ons warm te houden. Er liep een officier met zwart haar en koolzwarte ogen tussen ons door. Hij kwam bij mij staan en iemand naast hem zei hem iets. De officier begon te lachen en zei iets terug. Twee soldaten pakten me ruw bij de armen en hielden me vast. De officier riep iets, duwde mijn bloes omhoog en voordat ik het wist, sneed hij lichtjes in mijn buik. Ik was te verschrikt om iets te voelen, denk ik. Misschien was het de kou, misschien was het zijn gemene lach. Er kwam heel wat vuil met bloed naar buiten. Een zuster deed snel verband op mijn buik en nam me mee. Ik kan me weinig verder herinneren want ik was flauw gevallen. Ik mocht een paar dagen in de ziekenboeg zijn. Ik was daar getuige hoe die officier kleine jongens en meisjes opensneed en lichaamsdelen afsneed, vaak zonder verdoving. Hun geschreeuw van pijn en angst zal mijn oren nooit verlaten. De meesten stierven en ik werd aangesteld om de lijkjes naar het crematorium te brengen.”
Hij stond nog steeds onder de douche met het koude water en sprak ons toe alsof het om een technisch probleempje ging, zonder enige emotie. “Die officier was dr. Mengele, een monster van een man. Jij (hij wees op mij) vertelde eens dat je een paar jaar geleden op een tentoonstelling in Duitsland was, waar een firma was die “Mengele landbouwmachines uit Dachau” heette, en dat je hun spullen bijna in brand had gestoken. Dat is een bedrijf van de broer van Mengele, die van de Duitse regering toestemming kreeg om die firma in Dachau op te zetten. Wat je ook heel wat over de Duitsers van vandaag vertelt. Maar ik heb die dokter Mengele meegemaakt, meer dan drie jaar lang. Ik heb honderden, misschien duizenden lijkjes verbrand voordat ik veertien was. Ik moest vaak zonder schoeisel door de sneeuw lopen en heb heel vaak een longontsteking gehad. Alles heb ik overleefd! En jullie hebben het over een koude douche?”
Hij deed de kraan dicht en liep naar zijn handdoek. Het was doodstil in de kleedkamer. Yunis keek naar mij en knikte. Zwijgend liepen we naar een douchecel. Al gauw waren alle douchecellen vol en werd er in koud water gedoucht.
Wij zijn driemaal gezegend, onze generatie. Ten eerste omdat we die Holocaust niet hebben hoeven meemaken. Ten tweede omdat we de unieke kans hebben om degenen die het overleefd hebben, nog in levende lijve te horen. En ten derde omdat we de eer hebben hun verhalen door te vertellen, opdat niemand de Holocaust zal vergeten. Of ontkennen.
Het wordt langzaam koeler in Israël. Maar niemand van onze zwemclub klaagt. Zeker niet wanneer Josef de krachtpatser in de buurt is. Dan zeggen we beleefd “boker tov” tegen hem.
© Simon Soesan