Een Duits sprookje in Hebreeuwse letters (Karlsruhe, 1809)

Emile Schrijver

vrijdag 20 maart 2009

Moses Mendelssohn (1729–1786) was een van de grote voorvechters van de emancipatie van de Joden in Duitsland. Een van zijn speerpunten, zoals dat in moderne managementtaal heet, was het gebruik van het Duits door Joden, in plaats van het ‘inferieure’ Jiddisj. In 1783 publiceerde hij een Duitse vertaling van de Torah met commentaar, in Hebreeuwse letters. Hij zag dit werk, waarvoor hij overigens slechts gedeeltelijk zelf verantwoordelijk was, als ‘een eerste stap in de richting van cultuur,’ een ‘taalkundig model’ om de Joden te helpen de maatschappelijke en culturele status van de heersende klasse te bereiken.

Er zijn meer boeken gedrukt in het Duits met Hebreeuwse letters. Het is belangrijk het verschil met het Jiddisj te onderstrepen, dat een eigen taal is, met een Germaanse basis en vele Hebreeuws-Aramese en Slavische geleende elementen. In de teksten waar het hier over gaat, is sprake van zuiver Duits, zonder leenwoorden, met alle naamvallen. Ze zijn na enige gewenning daardoor heel eenvoudig leesbaar.

Het gebruik van Duits in Hebreeuwse letters beperkte zich niet tot teksten die de politieke doelen van Mendelssohn en zijn aanhangers dienden. In 1809 verscheen, vermoedelijk in Karlsruhe in Zuid-Duitsland (Mendelssohn woonde en werkte in Berlijn), een interessant sprookje. Het heet ‘Eine wahre Geschichte, von einem Prinzen, der in einem Hirschen mit goldenen Hörnern verunglückt worden ist, und wie eine Prinzessin durch ihn unglücklich, aber schließlich durch große Wunder doch wiederum glücklich geworden ist’ (‘Een waar verhaal, over een prins die op ongelukkige wijze in een hert met gouden hoorns veranderde, en hoe een prinses door hem eerst ongelukkig, maar uiteindelijk door grote wonderen toch weer gelukkig geworden is’).

De tekst van dit sprookje is gevonden in een ‘genizah’ in het Zuidduitse plaatsje Freudental, niet al te ver van Stuttgart. Daar is in de jaren tachtig, in een voormalige synagoge die nu dienst doet als cultureel centrum, onder de zoldervloer en in de lege ruimtes van de overhangende daken een oude bewaarplaats van in onbruik geraakte heilige boeken, een ‘genizah’ (‘bergplaats’), teruggevonden. In Duitsland was het de gewoonte oude Torah-rollen, waar de godsnaam in voorkwam, te begraven, maar de rest van de Hebreeuwse boeken die men niet meer nodig had, af te geven in de synagoge. Daar kwamen die boeken meestal op zolder terecht, vaak samen met in onbruik geraakt textiel, oude mezoezot en oude tefillien. Dit in Freudental teruggevonden exemplaar is het enige bekende van de tekst. Het is in 2006 gepubliceerd in het tijdschrift ‘Studia Rosenthaliana’, door de Duitse geleerde Falk Wiesemann, die het ook in Freudental heeft teruggevonden.

Het sprookje vertelt het verhaal van een koning, een weduwnaar met drie dochters, van wie de jongste, Elisabeta, de mooiste was. De drie dochters mochten een wens doen en Elisabeta wenste een vogel die ‘Spring’ heette. De vogel was eigendom van een prins die door een vloek voor de duur van zeven jaar veranderd was in een hert met gouden hoorns (dat staat er, er is nergens sprake van een gewei) en maar een uur per dag mens kon zijn. Het hert, de prins, gaf de vogel aan de koning onder voorwaarde dat hij het eerste wat de koning tegen zou komen, in zijn bezit zou krijgen. Tot zijn grote ongeluk was dat zijn jongste dochter Elisabeta. Die besloot haar lot te aanvaarden en te wachten tot de vloek die rustte op de prins voorbij zou gaan, waarna ze hem zou kunnen trouwen.

Na verloop van tijd ging de koning hertrouwen. Het hert liet Elisabeta naar de bruiloft gaan, op voorwaarde dat zij zou terugkeren zodra hij haar drie keer zou roepen. Wanneer zij zijn roep niet zou horen, zou haar groot onheil overkomen. Aldus geschiedde, zij hoorde hem niet en ze dwaalde meer dan zeven weken in arren moede door het woud, op zoek naar haar hert. Daar kwam ze uiteindelijk een engel tegen, die haar vertelde dat haar hert inmiddels terugveranderd was in een man en dat hij op het punt stond een andere vrouw te trouwen.

Zij ging naar het paleis en probeerde de nieuwe bruid te overtuigen van haar rechten, maar zonder effect. Die nieuwe bruid lichtte wel de prins in over haar komst, waarop de prins een ontmoeting arrangeerde met Elisabeta. Hij verzocht haar op de dag van de bruiloft naar het posthuis, waar de ceremonie zou plaatsvinden, te komen en rustig af te wachten. In dat posthuis, op de dag van zijn bruiloft, voorafgaand aan de ceremonie, stelde de prins een vraag aan zijn gasten. Wat zouden jullie doen? Je bezit een kist, waarop een sleutel past die je vervolgens kwijtraakt. Je laat een nieuwe sleutel maken, maar vindt de oude terug. Gebruik je dan de nieuwe of de oude? De gasten waren het erover eens dat je dan de eerste, oorspronkelijke sleutel zou gebruiken. De prins zei, ‘Lieve vrienden, ook deze prinses hier, is de tweede, die ik kan vergelijken met de sleutel en ze is niet voor mij bestemd. Deze hier is de eerste en ze is allang voor mij bestemd en ze moet ook de mijne blijven. En jij’, sprak hij tegen de tweede, ‘kunt gaan. Als jij voor mij zulke kwellingen had doorstaan als zij, dan had ik jou misschien getrouwd!’ De prins trouwde met Elisabeta, wier vader, de koning, inmiddels was gestorven. De prins werd daarop koning, Elisabeta koningin, ze kregen kinderen ... en ze leefden nog lang en gelukkig!

Reageren op dit item is niet meer mogelijk.

Columns 2015

Columns 2013

Columns 2011

Columns 2010

Columns 2009