Dinsdag 12 november 2013 werd in de bibliotheek Ets Haim het Verzameld Werk van Anne Frank gepresenteerd, een uitgave van Prometheus. Deze uitgave bevat de dagboeken en de rest van Anne Frank’s geschreven werk.
Bij deze presentatie sprak professor Emile Schrijver (bijzonder hoogleraar Geschiedenis van het Joodse boek) een rede uit, waarin hij een pleidooi houdt om de dagboeken te zien als een Joods boek met duidelijke literaire merites.
In deze column publiceren wij de integrale tekst van deze rede, met dank aan professor Schrijver voor het beschikbaar stellen van de tekst.
Dames en heren!
De geschiedenis van het Joodse boek. Meestal hebben we het dan over Middeleeuwse Hebreeuwse handschriften, over vroege gedrukte boeken waarin Joden en Christelijke humanisten samenwerkten of elkaar tegenwerkten, of over kabbalistische teksten uit Oost-Europa. Meestal houden we dan op aan het einde van de negentiende eeuw, toen de assimilatie van de Joden, die in de zeventiende en achttiende eeuw was begonnen, voor grote delen van het wereldjodendom goeddeels voltooid was. En als de grenzen van die geschiedenis al worden opgerekt, dan tot in de jaren dertig van de vorige eeuw, met vaak nog een verplicht zinnetje over de stichting van de staat Israël in 1948. Wat er tussen die jaren dertig tot aan 1948 met het Europese jodendom gebeurd is, daar wordt tot nu toe door beoefenaars van mijn vakgebied met een grote boog omheen gelopen.
Ik heb me een paar jaar geleden eens de volgende vraag gesteld. ‘Wanneer Anne Frank haar dagboeken niet van 1942 tot 1944 in Amsterdam in het Nederlands zou hebben geschreven, maar, laten we zeggen, van 1742 tot 1744 in bijvoorbeeld Wenen, in het Jiddisj, zouden we die dan tot de geschiedenis van het Joodse boek rekenen?’ Het antwoord daarop is eenduidig, een volmondig ja. Horen de dagboeken met een positieve beantwoording van die vraag, of hoort het hele oeuvre van Anne Frank zoals dat vandaag gepresenteerd wordt, daarmee dan ook meteen tot die geschiedenis? Daarop zijn in principe verschillende antwoorden denkbaar.
Allereerst een veel gehoord negatief antwoord. We hebben hier te maken met een oorlogsdagboek van een Joods meisje. Niet iedere door een Joodse auteur geproduceerde tekst behoort meteen tot wat je misschien de Joodse canon zou mogen noemen. Er zit een belangrijk verschil tussen de teksten van een beroemde Middeleeuwse Joodse filosoof en dit weliswaar zeer knappe, maar ook zeer persoonlijke verslag van een onderduik. Er zijn veel meer oorlogsdagboeken, van Joden en niet-Joden, en hoewel de historische waarde van veel van die dagboeken groot is, al was het alleen maar omdat ze de herinnering levend houden, zijn ze niet geschreven door Maimonides of Spinoza.
Er is ook een negatief antwoord met een al veel positievere lading denkbaar op mijn vraag. De dagboeken hebben een nauwelijks te onderschatten rol gespeeld in de twintigste-eeuwse verwerking van de catastrofale vernietiging van zes miljoen Joden. De dagboeken brachten voor een letterlijk mondiaal publiek de massale moord terug tot een voorstelbare, enigszins inleefbare, menselijke maat en hebben, zoals Simon Wiesenthal het ooit formuleerde, misschien wel meer bijgedragen aan de publieke verwerking van de Sjoa dan de Nürnberger processen. Maar dat proces verliep wel mede en vooral via de gigantische aandacht die de historisch bepaald niet zeer betrouwbare Broadway-musical uit de jaren vijftig, de daarop gebaseerde film en talloze latere boeken, documentaires en educatieve programma’s hadden gegenereerd. De historische, zo men wil, ‘echte’ Anne Frank die we uit de dagboeken en de verhalen van haar familie en vriendinnen kennen, was daarin vaak niet meer dan een icoon, een symbool voor hoop op een betere toekomst en vertrouwen in de mens, vaak op niet veel meer gebaseerd dan een tekst van haarzelf die volledig uit zijn verband is gerukt. Op 15 juli 1944 schreef ze onder meer:
Ze had het hier over de moeilijkheden voor de jeugd om in de uitzichtloosheid van het bestaan in het Achterhuis een geloof in de toekomst te bewaren, maar de laatste zin werd omgedoopt tot de hoopvolle slotzin van de Broadway-musical en tot de sleutelzin in de schepping van de iconische Anne Frank, van de dagboeken als symbool voor een betere toekomst, goeddeels losgeweekt van de primaire historische bron, van het egodocument dat de dagboeken gewoon zijn.
Maar ik wil hier een positief verhaal houden, een pleidooi houden om de dagboeken van Anne Frank, net als een aantal andere oorlogsgetuigenissen, wel op te nemen in de geschiedenis van het Joodse boek. Ik houd me in mijn werk niet veel bezig met de Tweede Wereldoorlog of met Anne Frank. Ik moest daarom goed nadenken over de vraag of ik hier zou spreken, maar ik heb besloten het wel te doen. De eerste voor de hand liggende stap die ik zette, was het nalezen van grote delen van het dagboek, in mijn geval in een pdf van het boek dat hier voor ons ligt. Ik kan u dat aanbevelen. Ik had het gelezen als tiener – in welke versie? geen idee! – ik heb films gezien, documentaires en aan het eind van de jaren tachtig heb ik van de destijds zeer uitgebreid besproken, voortreffelijke kritische editie van David Barnouw, Harry Paape en Gerrold van der Stroom met belangstelling kennis genomen; maar ik heb toen niet de moeite genomen om de tekst nog eens integraal te lezen. Ik was daarom vergeten, of realiseerde me waarschijnlijk pas nu, hoe intellectueel rijp die tekst is, hoe beheerst en geserreerd geschreven, en vooral ook, en daar wil ik het nu over hebben, hoe Joods. Het is begrijpelijk dat aan de dagboeken universele waarde wordt toegekend, maar dat doet ze, hoe gek dat moge klinken, ook onrecht aan. Ze staan vol met door en door Joodse teksten, niet allemaal, maar wel steeds weer, althans met een type teksten dat staat in een lange Joodse traditie.
Dat verdient toelichting. Vorig jaar publiceerden de Israëlische schrijver Amos Oz en zijn dochter, de historicus Fania Oz-Salzberger, een wonderlijk boekje, getiteld Jews and Words. Het is een speculatief en rauw boek, dat zeggen ze zelf, en het is een moeilijk boek. Het is een speels boek, dat zeggen ze zelf ook, maar het is ook een problematisch boek, en een ijdel boek. De schrijvers veroorloven zich veel associatieve, dichterlijke vrijheden, maar de ideeën die ze kunnen ontwikkelen door die vrijheden kunnen ons wel helpen te begrijpen waarom de dagboeken van Anne Frank in de geschiedenis van het Joodse boek horen. Oz en Oz gaan uitgebreid in op de eeuwenoude Joodse onderwijs- en opvoedtraditie waarin teksten en discussies centraal staan, zonder die traditie te verheerlijken. Ze bespreken de argumentatieve structuur van de teksten van de oude rabbijnen, ze wijzen op het voortdurend weer ter discussie stellen van nieuwe situaties, en ze wijzen erop dat dat met woorden gebeurt, bijna exclusief met woorden. Ze beschrijven een continue traditie van mondeling en schriftelijk leren, bevragen, reflecteren en formuleren. Ze zien dat niet als een religieuze gedachte en wijzen erop dat er genoeg momenten in de geschiedenis geweest zijn waarop de Joodse geschiedenis door externe agressie tot een treurig einde had kunnen komen. Maar iedere keer dat dat niet gebeurde, werd dat neergelegd in woorden, en werden die woorden meegenomen, naar de scholen, de huizen en de plaatsen waarnaar ze verdreven werden. Natuurlijk, zeggen ze, is het boek der boeken heilig, maar, zeggen ze ook, als je dat met een niet-godsdienstige kijk op de wereld omdraait, dan zie je een cultuur die ervoor gekozen heeft om gesproken en geschreven woorden centraal te stellen. Als je op de vlucht moest, nam je je kinderen mee en je boeken. Vaak niet veel meer dan dat. De Joodse tradities worden gedragen door teksten, naast rituelen, en brengen de kinderen al snel de kracht bij van die woorden, en dat op een leeftijd dat ze daar het ontvankelijkst voor zijn. Het gezin Frank was niet erg religieus, moeder meer dan de rest van de familie, maar we weten uit de dagboeken dat de feesten gevierd werden, dat er gezongen werd. Op 7 december 1942 schreef Anne Frank:
Muziek, dus, maar ook weer woorden. Oz en Oz schrijven:
En verderop:
En nog pregnanter:
Het behoeft nauwelijks betoog dat Anne Frank in deze traditie past, ze schreef aan Kitty en sprak ook met haar. Ze koos woorden om met de toekomstige buitenwereld te communiceren over de afgesloten wereld van het Achterhuis, nog nadrukkelijker nadat ze op 29 maart 1944 de beroemde vier zinnen schreef die verwijzen naar haar eigen redactie van haar dagboek, de reden ook dat ik het hier steeds over dagboeken, in het meervoud, heb:
Ik sluit af. Wij zijn hier om het verschijnen van de Verzamelde Werken van Anne Frank te vieren. Die werken getuigen van een bijzonder schrijverschap en markeren feitelijk het einde van een ontwikkeling die parallel is gelopen met de eerder aangehaalde, niet altijd even waarheidsgetrouwe ontwikkeling van Anne Frank tot icoon. Ik bedoel hiermee de ontwikkeling in de richting van de definitieve waardering van het intrinsieke literaire belang van de dagboeken als letterkundig werk van betekenis, en niet alleen als bestseller in ik weet niet hoeveel tientallen miljoenen exemplaren. Zelf hoop ik dat ik aan de hand van Amos Oz en Fania Oz-Salzberger ook heb kunnen wijzen op de diepe Joodse wortels van de dagboeken, geassimileerde Joodse wortels, onder druk van de meest verschrikkelijke externe agressie die de Joden ooit hebben ondervonden, maar geschreven vanuit, om Oz en Oz nog een keer te citeren, ‘een diep geworteld geloof in de macht van woorden om de werkelijkheid te scheppen en te herscheppen’. De dagboeken van Anne Frank horen, net als een aantal andere grote literaire werken die de Sjoa als thematiek hebben, tot de geschiedenis van het Joodse boek, en niet alleen tot de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. Het is van bijzondere symbolische betekenis dat uitgerekend de beste schrijver die de staat Israël de afgelopen decennia heeft voortgebracht, samen met zijn geleerde dochter, ons daarin de weg kan wijzen.