Een fabel is een verhaal dat plaats heeft in de wereld van dieren, planten of niet-levende voorwerpen, dat verteld wordt in de verleden tijd, maar dat wordt toegepast op het heden en dat een moraal bevat. Aristoteles heeft gewezen op het feit dat fabels heel geschikt zijn voor het spreken in het openbaar, mede omdat ze verzonnen moeten worden en dus de noodzaak wegnemen om waargebeurde historische voorbeelden te vinden.
Het hoeft dan ook geen verbazing te wekken dat juist in de Talmoed en de Midrasj, die hun oorsprong vinden in de Joodse ‘verhalende’ traditie van mondelinge overdracht van kennis, fabels in grote hoeveelheden opduiken. Toch is er erg weinig onderzoek gedaan naar fabels in de Joodse literatuur. We weten dat fabels vooral opduiken om Bijbelse teksten of situaties te verklaren en dat daarbij bijna altijd geprobeerd wordt om die situatie toe te passen op het dagelijkse leven van de toenmalige lezer, maar veel verder komen we niet.
Een centrale tekst in de bestudering van de rabbijnse fabel is te vinden in de Babylonische Talmoed, traktaat Sanhedrin, bladzijdes 38b en 39a:
‘Rabbi Meïr kende driehonderd fabels en er zijn er nog maar drie over: (1) “De vaders hebben onrijpe druiven gegeten” (Ezechiël 18:2), (2) “U zult een rechte waag hebben, rechte weegstenen” (Leviticus 19:3) en (3) “De rechtvaardige wordt uit benauwdheid bevrijd en de goddeloze komt in zijn plaats” (Spreuken 11:8).’
In deze ondoorgrondelijke tekst wordt het woord voor ‘fabel’ vaak gelezen als ‘parabel’, maar niet door Rasji, de grootste Joodse Bijbel- en Talmoedcommentator aller tijden. Rasji, een acroniem van Salomon ben Izaak, leefde van 1040 tot 1105 in Troyes in Noord-Frankrijk en schreef commentaren op het Oude Testament en grote delen van de Talmoed. Hij gaf op bovenstaande tekst over de driehonderd fabels of parabels van Rabbi Meïr het volgende commentaar, in de vorm van een fabel, waarbij het van belang is te letten op de herhaling van de Bijbelcitaten uit de oorspronkelijke Talmoedtekst in zijn commentaar:
‘Een vos overreedde op sluwe wijze een wolf om naar de Joden te gaan om mee te doen met hun voorbereidingen voor de Sjabbat en deel te nemen aan de viering. Toen hij zich onder hen vervoegde, besprongen de Joden hem met stokken en sloegen hem. Hij ging daarom terug naar de vos met de bedoeling om hem te doden, maar die zei: ‘Het is niet mijn fout, dat je geslagen bent, want ze zijn nog boos op jouw vader die ze ooit behulpzaam was bij het voorbereiden van hun maaltijd en vervolgens de lekkerste dingen opat.” “Word ik dan geslagen voor de fouten van mijn vader?,” schreeuwde de verontwaardigde wolf. “Ja,” antwoordde de vos, “de vaders hebben onrijpe druiven gegeten en de tanden van de kinderen zijn stomp geworden” (Ezechiël 18:2). “Maar,” zei hij, “kom met me mee en ik geef je eten in overvloed.” Hij leidde hem naar een put waar een balk overheen lag met daaroverheen een touw met aan beide uiteinden een emmer. De vos ging in de bovenste emmer zitten en daalde aldus af in de put, terwijl de onderste emmer naar boven kwam. “Waar ga je naar toe?,” vroeg de wolf. De vos wees op de kaas-achtige reflectie van de maan in het water van de put en antwoordde: “Hier is voldoende vlees en kaas; ga in de andere emmer zitten en kom onmiddellijk naar beneden.” De wolf deed dat en terwijl hij afdaalde de put in, werd de vos omhoog gehesen. “Hoe moet ik er nu weer uit?”, vroeg de wolf. “Ah,” zei de vos, “de rechtvaardige wordt uit benauwdheid bevrijd en de goddeloze komt in zijn plaats” (Spreuken 11:8). Staat er niet geschreven: “Een rechte waag, rechte weegstenen” (Leviticus 19:3).’
Hier zien we hoe Rasji de moeilijke Talmoedpassage verklaart. Hij combineert de drie schijnbaar onsamenhangende Bijbelcitaten in een fabel en geeft die fabel een nieuwe betekenis mee, een waarin de goddelozen die de Joden kwaad berokkenen, uiteindelijk gestraft zullen worden en de rechtvaardigen uit hun benauwdheid bevrijd. Rasji leefde in de tijd van de Eerste Kruistocht en heeft met deze verklaring ongetwijfeld geprobeerd om zijn geloofgenoten troost te bieden in barre tijden. En zo zijn fabels voor en na Rasji wel vaker voor het troosten van de in benauwenis geraakte massa ingezet.