Concurrenten

Emile Schrijver

vrijdag 6 november 2009

In alle inleidingen over de geschiedenis van het Joodse boek in Amsterdam wordt verhaald over de grote expertise van de Amsterdams-Joodse drukkers in de zeventiende en achttiende eeuw en over de mate waarin de drukkers samenwerkten en gezamenlijk bijdroegen aan Amsterdams faam als centrum van het Joodse boek. Het ligt echter voor de hand dat de drukkers niet alleen maar vrienden van elkaar waren, maar evenzeer concurrenten. Een ‘cause célèbre’ van een dergelijke concurrentieslag wordt gevormd door twee in 1678 en 1679 vrijwel gelijktijdig verschenen Jiddisje vertalingen van het hele Oude Testament.

Tot die tijd bestonden Jiddisje bijbelvertalingen uit de Torah, de haftarot (profetenlezingen) en de megillot (de feestrollen: Hooglied, Ruth, Klaaglied, Prediker en Esther). Uri Fayesh Halevi was de eerste drukker die het in Amsterdam aandurfde het hele Oude Testament in het Jiddisj te vertalen. Hij was daarbij zeker geïnspireerd door het succes van andere bijbelvertalingen, naar het Spaans, die in gebruik waren bij de Portugese Joden, en naar het Nederlands, in de vorm van de Statenvertaling van 1637. Uri Fayvesh verstrekte de opdracht om een Jiddisje vertaling te maken aan Jekoetiël ben Isaac Blitz, die bij zijn vertaling vrij zwaar leunde op bestaande niet-Joodse vertalingen, zoals de al genoemde Statenvertaling. Blitz’ eigen kennis van het Hebreeuws was bovendien niet zo groot dat hij het in zijn eentje af kon.

Omdat Blitz’ vertaling zeer eigenzinnig was, vaak polemisch van toon, en vol met Duitse en Nederlandse invloeden, besloot een van de financiers van de onderneming, de Portugees-Joodse drukker Joseph Athias, zich uit het project terug te trekken. Hij ging nog een stap verder en besloot om een van zijn eigen mensen, de letterzetter Joseph ben Alexander Witzenhausen, een veel betere en vooral betrouwbaarder vertaling te laten maken.

In de boeken is in de voorwoorden de concurrentie nog goed te zien. Athias had een Nederlands privilege om te drukken, terwijl Uri Fayvesh een Pools privilege had weten te bemachtigen. Athias had zelfs een deel van de reeds gedrukte bladen van de vertaling die hij verwierp, gebruikt om dat Nederlandse privilege te bemachtigen, nota bene uit angst dat ‘iemand er met zijn idee vandoor zou gaan’. Ook heeft hij een paar bladen met de vertaling van Blitz gewoon opgenomen in zijn uitgave, blijkbaar omdat hij de investering niet geheel verloren wilde laten gaan, of omdat hij vond dat dat deel van het project ook aan hem toebehoorde. De uitgave van Uri Fayvesh verscheen aan het einde van 1678, die van Athias in 1679. Beide uitgaven werden in grote oplages gedrukt, maar werden commerciële flops.

Voor meer informatie verwijs ik graag naar een artikel van Prof Marion Aptroot: Jaartal 1678. klik hier
Ik heb voor deze column rijkelijk uit deze bron geput.

Reageren op dit item is niet meer mogelijk.

Columns 2015

Columns 2013

Columns 2011

Columns 2010

Columns 2009