In de achttiende eeuw hield een groep van enkele tientallen kunstenaars in Midden en Noord-Europa zich intensief bezig met de vervaardiging van versierde Hebreeuwse handgeschreven boeken. Die boeken werden geschreven met zogenaamde Amsterdamse Hebreeuwse letters, handgeschreven kopieën van de Hebreeuwse letters die Amsterdamse boekdrukkers gebruikten. De illustraties in deze gebedenboeken vallen in twee hoofdtypen uiteen: veelkleurige geschilderde voorstellingen en pentekeningen die de ‘lineaire’ kwaliteit van kopergravures moesten imiteren.
Een van de bekendste kunstenaars die zich door pentekeningen onderscheidde, was afkomstig uit het Boheemse Polna, maar werkte het grootste deel van zijn leven in Wenen. Hij luisterde naar de welluidende naam Meshullam ben Moses Zimmel. Hij was waarschijnlijk een professionele grafisch kunstenaar, wat de grote kwaliteit van zijn tekeningen zou verklaren. Er zijn 16 handschriften met zijn handtekening bekend en er zijn er nog eens een stuk of twaalf die aan hem kunnen worden toegeschreven. Die handschriften schreef hij tussen 1714 en 1756.
Van Meshullam Zimmel zijn twee handschriften bekend van een vreemd werk, dat Perek Shirah (letterlijk ‘hoofdstuk van de lofzang’) heet. Het is een anoniem loflied op de schepping, dat vanaf de eerste helft van de tiende eeuw bekend is. Het bestaat uit hymnische spreuken door allerlei schepselen, door de natuur, de hemel en de hemellichamen, en allerlei dieren en planten. De spreuken bestaan voornamelijk uit Bijbelteksten, vooral Psalmteksten, en hebben meestal niets te maken met de schepselen die ze uitspreken. Op grond van de ongebruikelijke inhoud hebben in de loop der eeuwen veel rabbijnen zich verzet tegen de tekst, maar dat heeft nauwelijks invloed gehad op de populariteit. De tekst komt in meer dan honderd handschriften voor, en zelfs in gebedenboeken.
In de tentoonstelling ‘Een Reis door Joodse Werelden’, die vanaf 16 oktober in de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam te zien zal zijn, is een handschrift van Perek Shirah te zien van de hand van Meshullem Zimmel, dat hij in 1719 heeft geschreven voor een zekere Hertz ben Leib Darmstadt uit Frankfurt. Het boekje heeft een geïllustreerde titel en 8 miniaturen met afbeeldingen van dieren. Op zijn titelpagina vermeldt Meshullam dat hij de tekeningen zou hebben ‘gegraveerd op de platen’, opnieuw een verwijzing naar zijn bestaan als grafisch kunstenaar.
Een afbeelding op bladzijde 8r hoort bij de lofzang van het kruipend gedierte en laat tien kikkers zien. Een andere illustratie, op bladzijde 15r, illustreert de lofzang van het vee, weergegeven door een paard, een koe en twee soorten geiten.