In deze column komen regelmatig reuzen uit de Hebreeuwse boekgeschiedenis aan bod, maar ik wil het nu eens over dwergen hebben. In de tentoonstelling van boeken uit de Braginsky-verzameling, die bij de Bibliotheca Rosenthaliana in de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam nog tot 17 januari 2010 te zien is, is een bijzonder boekje opgenomen met lofzeggingen die uitgesproken moeten worden wanneer men met alle mogelijke natuurverschijnselen, etenswaren, kruiden en wat dies meer zij wordt geconfronteerd. Deze boekjes waren vooral in de late zeventiende en de achttiende eeuw zeer populair en werden vaak als ‘Meah berachot’, honderd lofzeggingen, geafficheerd. In de praktijk bevatten veel van die verzamelingen in de achttiende eeuw echter minder dan honderd lofzeggingen. Ten behoeve van de tentoonstelling is een gedrukt boekje met honderd lofzeggingen uit de Bibliotheca Rosenthaliana, dat in 1687 in Amsterdam gedrukt is, gedigitaliseerd en integraal op het internet te bekijken. klik hier
Deze gedrukte Amsterdamse uitgave heeft als uitgangspunt gediend voor veel van de latere handschriftjes. Het handschriftje uit de Braginsky-verzameling werd in 1751 in Deutschkreutz in het oosten van Oostenrijk geschreven door Aaron Wolf Herlingen, een van de grootste Hebreeuwse kalligrafen uit de achttiende eeuw.
De hier getoonde opening bevat drie illustraties, één, een koning op de troon, voor wanneer men een koning ziet, één, een schip op zee, voor als men de oceaan ziet, en één, waar het me hier om te doen is, voor als men ‘een moor of een dwerg ziet’, zoals het in het Jiddisj heet. Die laatste lofzegging luidt vertaald uit het Hebreeuws dan: ‘Gezegend zijt gij de Eeuwige, onze God, koning van de wereld, die de schepselen anders doet zijn.’
Op zoek naar heel iets anders stuitte ik in de collectie van onze eigen Bibliotheca Rosenthaliana ook op een tekstje over een dwerg. Het is een soort foldertje, eigenlijk een blaadje zo groot als een notitievelletje, naar alle waarschijnlijkheid tussen 1750 en 1780 gedrukt, met daarop een wonderlijke aankondiging:
‘Bekentmaking. Dat alhyr is angekomen, een seer merkwaardig Persoon, diergelyken noit jemand in de Wereld gesien heeft: Syn hoogte is Vijf-Vierendeel Elle, en daar by geheel gau van Lyf en Leden, zoo dat daar geen gebrek an hem is; En is Oudt 61 Jaar, en heeft gehadt 10 Kinder, waar van 6 gestorven zyn, en nog 4 in ‘t leeven ben. Zyn Religie is een Joode, gebooren in Galkin in ‘t Pruississe Littauen, alwaer hy door Brand van zyn goederen is gekoomen. Wie Pleiseer heeft, om deese merkwaardige Persoon te sien, kan geven na jeders believen.’
Het lijkt voor de hand te liggen dat deze anonieme, berooide, gekwelde, maar gezonde en vruchtbare Joodse Litouwse dwerg van ongeveer 85 centimeter in de tweede helft van de achttiende eeuw op een kermis of iets dergelijks te bezichtigen was.