Een van de wonderlijkste ervaringen als je net begint te schrijven, is dat mensen je blijken te lezen. Nu doe ik dit al een tijdje, schrijven, dus ik ben er inmiddels aan gewend dat ik ook gelezen wordt, maar twee reacties op één column, dat gebeurt me niet vaak. Ik heb in mijn vorige column heel kort verhaald over de variatie die er bestaat in Hebreeuws schrift. Ook heb ik een voorbeeld gegeven van het culturele belang van Hebreeuws schrift voor Joodse gemeenschappen. Die voorbeelden heb ik niet geïllustreerd en dat doe ik hierbij alsnog. De Amsterdamse Sefardische kalligrafen uit de zeventiende eeuw schreven semi-cursieve Hebreeuwse letters die teruggaan op vijftiende-eeuwse Iberische voorbeelden van voor de verdrijving. Die Amsterdamse letters zien er zo uit:
De Middeleeuwse Sefardische letters, hier in een voorbeeld uit Villalon in Spanje uit 1480, zien er zo uit:
De eerste afbeelding is afkomstig uit een handschriftje uit de Bibliotheca Rosenthaliana dat een mooi verhaal vertelt. Ik heb het al eens gepubliceerd in het tijdschrift Studia Rosenthaliana van 1992, maar ik durf aan te nemen dat niet iedereen dat gelezen heeft. Het betreft hier een rolletje van 77,8 bij 10,2 centimeter, op perkament geschreven, met elf voorbeelden van schrijfhanden van een beroemde Amsterdamse kalligraaf, Matatiah de Ishack Aboab, die leefde van 1672 tot 1703. Dit soort kalligrafen had in Amsterdam veel werk omdat schrijfkunst in hoog aanzien stond en bovendien veel Spaanstalige polemische teksten tegen het christendom in handschriftelijke kopieën werden verspreid. Onderaan staan twee Hebreeuwse schriftvoorbeelden, waaronder het bovenstaande. Hier een afbeelding van de drie laatste vignetten:
Het is geschreven op 15 juni 1690, toen Matatiah zeventien jaar oud was. Ik wil even wijzen op het wonderlijke alfabetje in Hebreeuws kwadraatschrift in het middelste vignet. Bovenop alle Hebreeuwse letters staat dezelfde letter, zodat je wanneer je het beeld omdraait ook een Hebreeuws alfabet hebt. Bij de alef en de lamed hoeft dat niet, want die kun je op hun kop ook nog lezen. Een vrolijk grapje van de kalligraaf, meer niet. Dit rolletje had hij waarschijnlijk bij zich als hij klanten bezocht, als een soort staalkaart.
Uit een handschrift uit de bibliotheek Ets Haim/Livraria Montezinos in Amsterdam (EH 48 E 27) weten we meer over het leven van de kalligraaf. Hij was de zoon van een belangrijke koopman en filantroop, Ishack de Matatiah Aboab. Die vertelt in deze familiekroniek van tussen 1704 en 1707 dat zijn zoon in november 1703 tegen zijn wil meeging met het schip de Geertruida (‘Guertroida’), vanaf Texel naar Curaçao. Het schip, met als kapitein “Clas Yanse Croities’, vertrok op 19 november 1703, om twee uur ’s middags. Op 2 juni 1704 had de vader een ontmoeting met een zekere ‘Guiesbert’, Gijsbert dus, die kuiper was op de Gertruida. Die vertelde hem het volgende.
- Het schip moest vanaf het vertrek in zwaar weer varen.
- Het schip raakte op 13 december 1703 voor de kust van Zeeland in grote problemen en tussen elf en een uur hadden dertig mensen, waaronder Matatiah de Ishack Aboab, in een sloep geprobeerd de kust te bereiken. De sloep is voor de ogen van de achtergebleven bemanning gezonken.
- De achtergeblevenen zijn gered.
- De resten van Matatiah zijn nooit aangespoeld. Er waren geruchten dat hij veel waardevolle spullen bij zich zou hebben en dat zijn lichaam daarom verdonkeremaand zou zijn, maar er waren ook mensen die beweerden dat de vrome Zeeuwen zoiets nooit zouden doen.
De vader was natuurlijk in diepe rouw gedompeld en eindigt zijn relaas met een gebed voor het welzijn van zijn zoon, in deze of in de komende wereld.