Nu we in het oostelijk bekken van de Middellandse Zee wonen, ligt Griekenland om de hoek. Heel lang geleden brachten we daar enkele heerlijke vakanties door. Zowel in de periode dat we nog geen kinderen hadden als in de tijd daarna met onze eerste twee dochters (de jongste was er nog niet). Op een gegeven moment werden de vliegvakanties te duur, want de toentertijd zowat negentig procent kinderkorting was voorbij. Daarna kozen we Italië als bestemming voor onze autovakanties. Dat werd ook te kostbaar en het was best ver rijden. Frankrijk werd vervolgens ons reisdoel. Dat hebben we jaren achtereen gedaan, zoals veel Nederlanders. Telkens een ander stuk van het grote West-Europese land, dat zowel aan de Atlantische Oceaan als aan de Middellandse Zee grenst. Onze eerste Franse vakantie was in Normandië, waar we in een gîte bij een rooms-katholieke boer verbleven die ons vol vuur verhalen vertelde over zijn bedevaart naar Jeruzalem. De tweede keer zakten we af naar de Vendée, het jaar daarop naar de omgeving van Bordeaux en aldus maakten we een soort ronde van Frankrijk tegen de klok in.
Met Griekenland heb ik iets. Mijn tante, de zus van mijn vader z.l., was getrouwd met een Griek. Zij kreeg een zoon die niet oud is geworden en twee jongens had. Een identieke tweeling en dus achterneven van mij. Ze wonen beiden in een voorstad van Athene. De een is getrouwd en heeft kinderen, de ander is vrijgezel. Ze hebben ons wel eens opgezocht in Nederland, omdat ze op bezoek kwamen bij hun oma, en mijn broer is bij hen op tegenbezoek geweest in Athene. Zelf hebben we dat nog niet voor elkaar gekregen. Onze jongste dochter, man en kindje wel. Zij was nieuwsgierig naar haar Griekse familie en toen ze bij hen was, bleek de belangstelling wederzijds. Het was een allerhartelijkste ontmoeting.
We hadden dus eigenlijk weer eens naar Athene moeten gaan (in 1979 waren we daar voor het laatst), om mijn achterneven eindelijk eens in hun eigen woonomgeving te ontmoeten. Doch we kozen voor een stedentripje naar Thessaloniki, dat we vaag kenden van verhalen over een verdwenen Joodse wereld.
Er wonen weer - of nog steeds - Joden in de tweede stad van Griekenland. Bij lange na niet zoveel als vóór de Sjoa. In die tijd was ongeveer de helft of meer (!) van de inwoners Joods. In 1941 waren er 36 synagogen van allerlei uiteenlopende Joodse groeperingen uit diverse windstreken. Er is er nu zegge en schrijve nog één Joods gebedshuis van over, dat met buitenlands geld is gerestaureerd. We hebben die sjoel opgezocht en troffen een gesloten deur op woensdag. De dag daarop vertrokken we vroeg naar Tel Aviv, dus we hebben alleen de buitenkant kunnen bewonderen.
Het uitstapje naar Thessaloniki was ons tweede stedentripje vanuit Israël (als we onze reizen naar Barcelona waar onze middelste dochter woont, niet meetellen). De eerste trip was naar Venetië, vanwege de Biënnale, waar we volop van hebben genoten. Net als van al het overige dat deze unieke Italiaanse stad te bieden heeft. We zijn gek van Griekenland, maar op Italië zijn we écht dol. Diep triest dat Venetië steeds meer onder water loopt en er door de welig tierende corruptie in het geboorteland van de maffia tot nog toe veel te weinig aan is gedaan. Straks is te laat.
Ook in Thessaloniki was dit jaar toevallig een biënnale en deze Griekse stad met een internationaal verleden ligt net als Venetië aan het water. Maar daarmee houdt iedere vergelijking op. Geen kanalen, gondels en paleizen in Thessaloniki en de biënnale is nog geen schim van de Venetiaanse ‘tegenhanger’. Gelukkig kwamen we daar niet voor.
Denk niet dat we niet volop hebben genoten van de Macedonische stad die in 1912 weer bij Griekenland werd gevoegd. Het is een aangename stad vol met bars en terrassen waar de Grieken intensief gebruik van maken. Al rokend, want dat is daar nog heel erg in zwang.
Voor ons hangt er wel een schaduw over de stad vanwege de trieste en beschamende gebeurtenissen tijdens de Duitse overheersing, maar het is troostrijk dat er weer Joods leven is. Trouwens, Venetië is in dat opzicht evenmin onschuldig: daar werd het ghetto uitgevonden. Joden mochten er zijn, maar als het donker werd, moesten ze terug naar hun speciale woonwijk en werden alle bruggen opgehaald. Dát heeft Thessaloniki niet gekend.
Vanaf de vroege oudheid hebben Joden hun domicilie gezocht in Thessaloniki. De eersten kwamen naar alle waarschijnlijkheid vanuit Alexandrië omstreeks 140 vóór het begin van de gewone jaartelling, zoals Joden plegen te zeggen om het begin van de christelijke jaartelling aan te duiden. Het waren gehelleniseerde Joden. Later zochten veel Joden vanwege de vele pogroms in het christelijke Europa tijdens de Middeleeuwen hun heil in Saloniki, zoals de stad ook wel kortheidshalve wordt aangeduid. De grootste instroom kwam echter na de verdrijving van Joden uit Spanje in 1492. De Turkse Ottomanen, die toen heerser waren geworden in dat gebied, wat ze eeuwen hebben volgehouden, gaven de Joden toestemming om daarheen te vluchten. In één klap werd de stad één van de grootste centra van Joods leven en Joodse cultuur. Dat is lange tijd zo gebleven.
Nadat de Duitsers de stad in 1941 in bezit hadden genomen, werd vanaf 1943 een wreed einde gemaakt aan de eeuwenlange ruime Joodse aanwezigheid in de Macedonische stad. Met grote efficiëntie werden door de nazi’s de Joden van Thessaloniki in no time naar Auschwitz getransporteerd en omgebracht. Van de 46.091 Joden overleefden er slechts 1.950, hoewel ik ook andere cijfers heb zien langskomen.
Joden die terugkeerden, hadden het moeilijk om aandacht te krijgen voor wat ze hadden doorgemaakt. En tot overmaat van ramp hadden ze grote moeite om terug te krijgen wat was afgepakt. Dat is lang niet in alle gevallen gelukt. De Grieken zijn wat dat betreft na de oorlog niet veel beter geweest dan Nederlanders.
Na ons vierdaagse verblijf in Saloniki keerden we terug naar Israël, waar slechts een paar dagen later in het zuiden de rakettenregen vanuit Gaza losbarstte, nadat Israël een hoge leider van de Islamitische Jihad had geliquideerd. Volgens Israël ging het om een ticking bomb.
Ons uitstapje naar Griekenland en de korte, heftige laatste Gazacrisis leidde tot de volgende overpeinzing – mede ingegeven door een opmerking van de huidige directeur van Crescas. Joden pakken ondanks zware tegenslagen de draad weer op. Het Joodse leven in Thessaloniki gaat weer verder, ondanks de bijna uitroeiing tijdens de Sjoa. Het is gericht op het nu en de toekomst zonder het zwarte verleden te vergeten. Israël is nota bene in staat geweest vrij snel na de Sjoa goede relaties op te bouwen met Duitsland, het land van de moordenaars van het Europese Jodendom. Palestijnen zijn daarentegen nog steeds niet in staat om tot een echte vrede te komen met hun Joodse buren. Ze denken zelfs dat Israëli’s hen aandoen, wat Joden door de nazi’s en hun trawanten is aangedaan. Die aantijging is ronduit bizar en kwetsend. Maar als ze zich zo graag vergelijken met Joden qua slachtofferschap, waarom nemen ze dan geen voorbeeld aan de manier waarop Joden min of meer in het reine zijn gekomen met het verleden en met anderen die daarin een verschrikkelijke rol hebben gespeeld? Waarom zijn Palestijnen daar nog steeds niet toe in staat? Waarom niet?