Afgelopen week was de laatste les van mijn vierde oelpanklas (oelpan is ‘studio’, in dit geval: taalstudio). Of vijfde, als je de paar conversatielessen voor gepensioneerden van het allereerste begin meerekent. Die waren slechts op proef en toen te hoog gegrepen. Dat wist ik van tevoren, maar indertijd wilde ik alvast een begin maken en dat mocht van oelpan Gordon. Het wachten op de eerste echte oelpanklas (niveau bet, dus B) duurde me namelijk veel te lang, omdat we ‘in de wachtkamer’ zaten.
In de afgelopen twee jaar heb ik vier leerkrachten gehad. Ze waren allen prima. Ze legden alles goed uit, waren erg geduldig en altijd vol complimenten om leerlingen aan te moedigen. Ze konden ook best streng zijn als er fouten werden gemaakt. Gelukkig maar, zachte heelmeesters …
Mijn laatste twee klassen waren praatlessen (kita diboer) op niveau gimel (C). Nauwelijks huiswerk, in beginsel weinig grammatica, al haalde juf Ilana er toch regelmatig van alles bij als ze hoorde dat er een elementaire fout werd gemaakt. Het ging echter vooral om het praten. Ilana begreep als geen ander dat zij vaak wel begreep waar een leerling het over had, terwijl het voor anderen regelmatig niet te volgen was. Daarom herhaalde ze vaak wat iemand had gezegd, waarbij tevens foutjes werden verbeterd op plezierige en leerzame wijze.
Aan het eind van de lessen luisterden we naar speciale nieuwsuitzendingen. Daarna lazen we samen wat er was voorgelezen door de nieuwslezeres. Die nieuwsitems zijn te vinden op de website van het ministerie van Onderwijs. Geluid met tekst, zonder klinkers. Niet altijd even makkelijk.
De praatklassen waren net als de eerdere lessen slechts twee keer per week. Zowel mijn vrouw als ik kozen voor deze ‘slakkenvariant’, omdat we bang waren dat een hoger tempo voor ons als oudere leerlingen tot uitputtingsverschijnselen zou leiden. Dat hadden we goed aangevoeld. Aanwezig zijn en meedoen in de klas is één ding, thuis repeteren en vooral onthouden plus toepassen is iets anders.
De proef op de som van al die lessen is uiteraard of het lukt om het Hebreeuws ‘op straat’ te volgen en ook nog wat terug te zeggen. Dat gaat met ups en downs. Vooral downs eigenlijk. Telefoneren is de grootste uitdaging. Opnemen én zelf gaan bellen. Meestal begin ik gelijk te roepen of het gesprek in het Engels kan worden gevoerd. Dat wil nog wel eens lukken, maar lang niet altijd. Dan moét het wel in het Hebreeuws. Wel zo leerzaam. Alleen als het om belangrijke zaken gaat, is het gewoon riskant. Stel je voor dat je iets niet begrijpt, zij denken dat je instemt met iets, dan zit je eraan vast.
Zo had ik pas iemand van Celcom aan de lijn. We hebben namelijk besloten met een andere provider voor tv, internet en vaste telefoon in zee te gaan. We hadden een zogenaamd triple-pakket van HOT. Daar was ik niet tevreden over, vooral niet over het tv-pakket. Celcom wilde ons graag als nieuwe klant binnenhalen en hun triple-pakket was én goedkoper én beter. Meer televisienetten, zelfs films zonder bijbetaling, plus iets hogere internetsnelheid. Onze jongste dochter die voor onze aankomst HOT had geregeld, had ons echter uitgebreid gewaarschuwd voor de overstap: in onze buurt heeft HOT een soort monopolie op internet en daarom had ze HOT moeten nemen. Celcom beloofde echter dat ze een aansluiting via Bezeq konden regelen. En mocht dat niet lukken, dan kon HOT worden gehandhaafd voor internet en vaste telefoon. Zij zouden dan louter tv bieden. Het prijsvoordeel van het triple-pakket viel in dat geval helaas weg.
Voor wie het duizelt na die kreten als Celcom, HOT en Bezeq én precies wil weten wat daarachter steekt, het volgende. In Israël moet je doorgaans met twee aparte bedrijven in zee als je een internetaansluiting wil. Eén voor het kale netwerk (de infrastructuur) en één voor ‘de inhoud’. Inhoud betekent mails ontvangen en verzenden en uiteraard surfen op internet via websites. De infrastructuur (tasjtiet) wordt geboden door de vertrouwde Israëlische telefoonaanbieder Bezeq of door HOT. HOT kwam later en is een kabelmaatschappij die vroeger alleen voor de tv-aansluiting zorgde. Het is enigszins vergelijkbaar met de Nederlandse situatie: daar heb je KPN (heel vroeger PTT) en kabelmaatschappijen, zoals Ziggo, die later op de markt kwamen als aanbieders van het tv-signaal.
In Israël heb je maar twee aanbieders voor de infrastructuur, maar veel meer aanbieders op het gebied van ‘de inhoud’. Zij zijn de sapak (leverancier). Celcom was vanouds een provider van verbindingen voor mobiele telefoons. Zij zijn nu ook actief geworden als tv- en internetaanbieder. Het interessante is dat zij in tegenstelling tot wat hier gebruikelijk is zowel tasjtiet (תשתית) als sapak (ספק) bieden. Als je met Celcom in zee gaat, ben je in één keer klaar. Voor de infrastructuur maken ze gebruik van het netwerk van Bezeq. Daar zal Bezeq hen wel dik voor laten betalen.
Wat bleek nu: de nieuwe tv-aansluiting was voor Celcom geen enkel probleem, doch het internet lukte niet. Er zijn twee behulpzame monteurs van Celcom langs geweest en ook nog onduidelijke mannetjes van Bezeq, maar eerst was er sowieso geen internet via Bezeq en later was de snelheid niet meer dan 8 MB. Dat is te weinig om van serieus internet te kunnen spreken. Via HOT hebben we 30 MB en Celcom beloofde 40 MB. Overigens hebben we geen seconde zonder internet gezeten. Daar zorgden de monteurs van Celcom netjes voor.
Dat was de reden dat die man van Celcom, waar ik het hiervoor over had, ons belde. Omdat hij geen Engels sprak, vroeg ik of hij langzaam Hebreeuws wilde praten. Ik heb wel vaker gemerkt dat zoiets voor de eerste zin nog wel lukt, direct daarna is het verzoek totaal vergeten. Tot mijn grote verbazing en opluchting kon ik bijna alles volgen van wat hij uitlegde. En zowaar kon ik zelfs nog wat terugzeggen en vragen. Hij vertelde dat ze helaas geen internet konden bieden (had ik al gehoord van de tweede monteur die eveneens Engels sprak), want Bezeq kon dat niet regelen ondanks hun belofte. Daarom kregen we alleen tv van Celcom en de rest zou via HOT geleverd blijven worden. Hij gaf ook de prijs aan en zei dat in de toekomst Celcom wellicht alles kon bieden. Dat zouden we vanzelf merken, ze zouden ons tegen die tijd benaderen. Dat hoop ik dan maar.
Zoals het die keer ging met de man van Celcom – of eigenlijk Netvision, de internettak van Celcom – zo gaat het veel te weinig. Dat soort opstekers zijn belangrijk om niet totaal in de put te raken over het gebrekkige Hebreeuws van ons. Pas geleden ontmoette ik iemand uit Nederland die hier al zo’n zestien jaar woont en hij bood me aan samen uit te huilen als we ons weer eens depressief voelen over onze handicap met het Hebreeuws. Want zelfs na zestien jaar haakt hij meestal af als hij bij Israëlische vrienden zit die aan de praat raken met elkaar.
Toch is er maar één echte remedie tegen dit soort neerslachtigheid: stug doorgaan met Hebreeuws leren. Ik wil nu echter eerst even pauze van mijn oelpanlessen. Ik ga het proberen via zelfstudie. Dus krantenkoppen lezen. Proberen op eigen houtje verder te komen met luisteren en spreken. Mijn basisniveau is daarvoor voldoende en we hebben meer dan genoeg lesmateriaal in huis om dat te kunnen doen. Verder heb ik gemerkt dat het nuttig is om allerlei teksten op straat met behulp van de mobiele telefoon ter plekke te vertalen, dan thuis braaf alles te noteren en vervolgens ijverig uit het hoofd te gaan leren.
We hopen dat de omgang met onze drie Israëlische kleinkinderen iets gaat opleveren. De oudste van de drie spreekt ons aan in het Hebreeuws en begrijpt ons Nederlands. Het ingewikkelde daarbij is dat onze dochters uitdrukkelijk verwachten dat wij Nederlands spreken met hun kinderen, ter ondersteuning van de tweetalige opvoeding.