Dit is mijn laatste column voor Crescas. Het is de 191ste sinds 2016. Wat begon als een simpele vraag (kun je wat columns schrijven over je aankomst in Israël?) werd een regelmatige bijdrage voor Crescas over de belevenissen van mijn vrouw en mij in ons nieuwe woonland. Plus hoe we tegen Nederland aankeken vanuit Israël. JONET wil mijn columns vanaf nu gaan plaatsen, waar ik heel verguld mee ben. Dat zal even wennen worden, want de columns daar mogen maximaal 650 woorden tellen. Crescas kende geen limiet.
Hopelijk blijft de website van Crescas nog bestaan. Daar is veel te vinden. Het is hoe dan ook te zot voor woorden dat er geen financiers voor Crescas te vinden zijn. Crescas voorziet onmiskenbaar in een behoefte.
Dit betekent dus voor de andere columnisten en mij afscheid van het lezerspubliek van Crescas (met veel dank aan de plichtsgetrouwe eindredactrice van Crescas!). Sommigen leerde ik kennen via reacties op de columns. Die varieerden van lof tot en met forse kritiek. Vaak reageerde ik, want dat is de aard van het beestje. Bij JONET leveren veel meer columnisten een bijdrage en dat is een flink verschil met Crescas. Het lezerspubliek is vermoedelijk wat anders. Waarschijnlijk groter, want JONET heeft meer het karakter van een digitaal periodiek met een allerlei nieuws als kenmerk. Misschien kun je JONET een digitaal NIW noemen, al zullen ze dat bij het NIW niet prettig vinden. Het NIW is toch een Dame van eerbiedwaardige leeftijd. JONET komt net kijken wat dat betreft. Maar het steekt het NIW toch wat naar de kroon. Ik heb begrepen dat de onderlinge verhoudingen niet zo geweldig zijn. Het zal eens niet zo zijn in Joods Nederland.
Het was een aangename taak om columns voor Crescas aan te leveren. Hopelijk hebben de lezers ervan genoten, want daar draait het om. In het begin ging het over het inburgeren. Problemen met de taal of bureaucratie. Zowel de bureaucratie hier (die viel me echt mee!) als die in Nederland. Ook kwamen er dingen aan de orde die zich in Nederland afspeelden, maar waar we als Nederlanders in Israël toch mee te maken hebben. Zoals de pensioenstelselwijziging. Natuurlijk schreef ik over onze inspanningen om een ander huis te vinden, omdat het huis in Herzliya niet was wat we zochten. Onvermijdelijk kwam de coronapandemie aan de orde. En om de juridische hervormingen kon ik uiteraard niet heen. Wat luchtiger waren de verhalen over de katten in Israël of onze uitstapjes.
Nu zitten we dus met dat afschuwelijke drama op 7 oktober en de lange oorlog die volgde. Israël ligt momenteel dankzij de grondoperatie van de strijdkrachten in Gaza beduidend minder onder raketvuur dan ongeveer een half jaar geleden. Het diplomatieke en internationaal juridische spervuur is echter in volle hevigheid losgebarsten. Israël moet zich weer eens verantwoorden en het opnemen tegen alle krachten in de wereld die het land liever gisteren dan vandaag van de aardbodem willen wegvegen. Als het niet militair lukt dan via internationale boycots en antizionistische diplomatie.
Het huidige kabinet werkt volop mee om het imago van Israël als democratische rechtsstaat onderuit te halen. Ehoed Olmert schreef daar in Haaretz een indringende opiniebijdrage over. Als het niet de externe vijanden zijn die het land kapot willen maken dan zijn er genoeg Israëli’s die het land naar de knoppen willen helpen. Het is een giftig mengsel van ultrareligieus en extreem-nationalistisch fanatisme dat de dolgedraaide kolonisten ertoe drijft dat ze ongeveer net zo erg worden als hun Palestijnse vijanden. Ik snap wel dat zij hun fanatisme anders rechtvaardigen (Torateksten en Palestijnse aanslagen met name), doch zo raken we nooit uit de heilloze vicieuze cirkel van wederzijds geweld.
De roep om de masjieach is nu meer dan ooit gerechtvaardigd. Alleen geloof ik dat het niet om een masjieach van boven of zoiets gaat, want we hebben allen met elkaar de potentie om de verlosser van ons dagelijkse ellende te zijn. Zowel Palestijnen als Israëli’s. But it takes two to tango.
Een fictieve discussie, gebaseerd op de realiteit