Deze maand (maart 2023) wonen we zeven jaar in Israël. Heel veel doen we al tijden op de automatische piloot. Toch stuiten we met de regelmaat van de klok nog steeds op verrassingen. Dat staat los van de nieuwe Hebreeuwse (werk)woorden en uitdrukkingen die we bijna elke dag leren – al helpt dat onvoldoende. Het gaat om onverwachte zaken, zoals de plotselinge verhuizing van de instantie waar we altijd onze zogenaamde levensverklaring voor de AOW ophalen. Of het opeens verdwijnen van Engels als keuzetaal bij de nummerautomaten van onze tandheelkundige kliniek. Dan wel het ontdekken van leuke plekken bij uitstapjes. Never a dull moment in dit hectische land.
Dat kan je zeker zeggen in deze onrustige tijden, nu de vooral seculiere middenklasse van Israël in opstand is gekomen tegen de plannen van de huidige ultrarechtse regering om de rechterlijke macht van ‘de troon’ te stoten en de regering – voortkomend uit de Knesset – te kronen tot absolute alleenheerser in het Joodse land. Politici hebben dan alle touwtjes in handen. Bizar dat degenen op rechts, vaak gelovig ook, niet inzien dat zoiets niet past in een volwaardige democratie waar macht altijd gepaard moet gaan met tegenmacht. Daarover publiceerde Anshel Pfeffer in Haaretz een interessant opiniestuk.
Omdat het Hooggerechtshof frontaal wordt aangevallen, snapt de seculiere, traditionele en ten dele ook modern-orthodoxe meerderheid van de Israëli’s dat de tijd gekomen is om een cordon sanitaire te gaan vormen rond het hoogste rechtscollege. Immers, de rechters van het Hof zijn altijd opgekomen voor rechten van groepen die met name door de ultraorthodoxie als regelrechte bedreiging voor het Joodse karakter van Israël worden gezien. Bijvoorbeeld liberale of conservatieve Joden (denk aan het onsmakelijke gedoe rond het egalitaire deel van de Kotel/Klaagmuur), maar ook homo’s en lesbiennes en wat daar tegenwoordig nog aan wordt toegevoegd met de afkorting LGBTQI. Of vrouwen die volgens de ultra’s geen volwaardige plaats verdienen in de openbare ruimte en ondergeschikt horen te zijn aan de man.
Natuurlijk had het al veel eerder moeten gebeuren. Anshel zegt daarover: “Will there be real public pressure for finally legalizing civil marriage in Israel? Will anyone demand justice for the women who are held captive in abusive marriages by the rabbinical courts of old Haredi rabbis? A decent education for the hundreds of thousands of ultra-Orthodox children in a state-funded Haredi school system not being taught basic skills they will need in life? Public transportation on Shabbat that will allow those who don’t have a car to travel on their day of rest?
Repeated surveys show that these issues are even more popular among the broad Israeli public than safeguarding the Supreme Court. And yet they have never generated the passion or mobilized even a fraction of the number of protesters.”
Ook interessant is de volgende observatie van Anshel Pfeffer, al zet hij er zelf enkele kanttekeningen bij: “But as a rule, the more religious you are, the more you hate the Supreme Court and see Simcha Rothman – the religious chairman of the Knesset Constitution, Law and Justice Committee who is steamrollering the legislation through parliament – as your champion. And the more secular you are, the likelier you are to be out on the streets.”
Op de achtergrond speelt dus wie het voor het zeggen mag hebben: het Hooggerechtshof of het opperrabbinaat. Zij het dat het Hooggerechtshof een hecht onderdeel van de Joodse staat, terwijl het opperrabbinaat zich maar met mate encanailleert met de staat Israël. De ultraorthodoxen kiezen immers allereerst voor hun eigen streng orthodoxe jodendom. Dat gaat bij hen ver boven het land waar ze wonen. Dat is in hun ogen hoe dan ook niet Joods zoals Joods hoort te zijn. Mogelijk dat op de achtergrond ook nog steeds de gedachte speelt dat eerst de Masjiach moet komen voor je een Joods land kunt heroprichten.
De eveneens orthodoxe nationaal-religieuze kolonisten draaien de zaak om: land gaat boven alles. Land lijkt bij de Westoever-fanaten, zeg maar gerust zeloten, welhaast boven religie te gaan. Al zullen zij het vast en zeker op één lijn stellen.
Het Joodse karakter van de staat Israël zal wel altijd een strijdpunt blijven. Voor de één zijn de Joodse feestdagen en Joodse symbolen als de mageen david (davidsster) en tallietstrepen (talliet = gebedsmantel) in de vlag, de menora (zevenarmige kandelaar als embleem van de staat) plus het ‘Hatikva’ als volkslied genoeg. Voor anderen is het van groot belang om bijvoorbeeld tijdens Pesach geen chameets (gegist voedsel) op openbare plekken, zoals algemene ziekenhuizen, te dulden. Ook als het om niet-Joodse patiënten gaat. Of om geen openbaar vervoer toe te staan op sjabbat en winkels te verplichten op die rustdag de deuren te sluiten. Ook voor seculieren. En je kan natuurlijk nog veel verder gaan met het opleggen van regels uit de halacha (Joods-religieuze wet) aan eenieder. Populair maken de ultra’s zich er niet mee. Het zal hen worst wezen. Het imago van religie lijdt er wel onder.
Het aardige van het jodendom als religie heb ik altijd gevonden dat het weliswaar strenge regels kent, maar dat er ook allerlei escapes zijn gevonden om het leefbaar te houden (sjabbatklokken bijvoorbeeld). Ook de Israëlische samenleving hanteert dat soort escapes. Mag EL AL als nationale luchtvaartmaatschappij niet vliegen op sjabbat en feestdagen? Dan richt je particuliere vliegmaatschappijen op, zoals Arkia, die niet gebukt hoeven te gaan onder die religieuze regels. Helaas gaat die truc niet op voor het openbaar vervoer op sjabbat en feestdagen, zodat autoloze Israëli’s er tijdens die dagen niet op uit kunnen trekken als ze dat graag zouden willen.
By the way, nogal wat (ultra)orthodoxen nemen het eigenlijk niet zo nauw als het gaat om vliegreizen. Ze nemen beslist niet allemaal EL AL; ze boarden – ongetwijfeld vanwege het gunstige tarief – ook bij American Airlines, KLM of andere niet-Israëlische maatschappijen, die gewoon doorvliegen op tijden dat de EL AL-vloot op de grond moet staan.
Een ander voorbeeld van een Israëlische escape is dat buitenlandse huwelijken erkend worden als je niet kúnt (vanwege de Joodse status) of wílt trouwen voor het orthodoxe rabbinaat. Maar zot blijft het dat dit toch moderne land nog steeds geen burgerlijk huwelijk kent. Laat gelovigen trouwen voor het orthodoxe rabbinaat en geef anderen de mogelijkheid om te kiezen voor een burgerlijk huwelijk, zou ik zeggen. Maakt dat het land opeens minder Joods? Plus dat er nog zoiets als vrijheid van religie bestaat. Een grondrecht nota bene.
Als de discussies over religie en staat te ingewikkeld worden, wordt altijd verwezen naar de status quo die in 1948 is ingesteld. Zoals het toen was, zo blijft het, heet het. Doch de status quo is een lachertje geworden. Toen kende het land een kleine groep ultraorthodoxen die het privilege had binnengesleept dat zij mochten doorleren, terwijl leeftijdgenoten het leger ingingen. In de loop der jaren is die groep zeer sterk uitgedijd, maar het privilege is intact gebleven. En onder deze regering is er weer meer binnengeharkt aan financiering voor de jesjiwot (Talmoedscholen).
Toen we jaren geleden na rijp beraad besloten de ietwat gewaagde stap te zetten om in Israël te gaan wonen, wisten we uiteraard dat dit land op tal van plaatsen en op allerlei momenten meer weg heeft van Staphorst dan van Amsterdam. In de zeven jaar die we achter ons hebben, viel daar best mee te leven. Of dat zo blijft met een regering waarin de ultraorthodoxen staan te popelen om het land nog meer in een ultrareligieuze houdgreep te krijgen en de ultranationalistische orthodoxen geen zee te hoog gaat om veroverd land aan de andere kant van de groene lijn bij Israël te kunnen inlijven … Palestijnen tellen voor hen niet, net zoals voor veel Palestijnen een Joods land niet acceptabel is.
Gaan we na onze zeven vette jaren over naar een periode van zeven magere jaren? Of wordt het nog veel erger en wordt de droom een nachtmerrie? Joden lijken er patent op te hebben om elkaar de tent uit te vechten. Daar hebben ze antisemieten niet eens voor nodig.