In 1958 vond in Brussel de 26ste EXPO (Wereldtentoonstelling) plaats. Israël was één van de deelnemende landen. Mijn broer, die acht jaar ouder is dan ik (hij is van vóór de Tweede Wereldoorlog en ik van daarna) wilde er per se naartoe. Onze tante, z.l., zus van mijn vader, z.l., woonde in die tijd in Brussel. Ze had daar een kleine souvenirwinkel, in de buurt van Manneke Pis. Mijn broer was welkom bij haar, op voorwaarde dat hij meehielp in haar winkeltje gedurende zijn logeerpartij.
Mijn broer liep niet over van Joodse gevoel, maar hij bezocht wel het Israëlische paviljoen. In die tijd begonnen mijn Joodse gevoelens verder op te spelen. Op de drempel van de puberteit raakte ik steeds heftiger geïnteresseerd in de afkomst van mijn vader. Al veel eerder had ik blijk gegeven van mijn nieuwsgierigheid naar van alles wat Joods is, want ik had mij bijvoorbeeld het Hebreeuwse alfabet enigszins eigen gemaakt via een artikel over vreemde alfabetten in een Wie Wat Waar-jaarboek van de Haagsche Courant. Als je een normale Joodse opvoeding krijgt, leer je het gewoon op een Joodse school of via extra Joodse les als je niet-Joods dagonderwijs volgt.
Nadat mijn broer weer terug was uit Brussel vroeg ik hem als nieuwsgierige jongen van elf jaar naar zijn oordeel over het Israëlische paviljoen. Hij was er positief over. Hij had een klein boekje overgehouden aan zijn bezoek aan tentoonstellingsgebouw van de Joodse staat (het zal vast niet groot zijn geweest). Dat heb ik uit en te na verslonden.
Ik heb het later ingepikt, want ik vond dat het meer bij mij thuishoorde dan bij hem. Niet dat mijn broer ook maar iets tegen Israël of jodendom en Joden heeft, alleen heeft hij er verder weinig mee en is hij een typisch voorbeeld van een assimilant. Dat is zijn keus, de mijne is anders. Bij hem houdt het jodendom op. Hij doet vrijwel niks met zijn Joodse erfenis, al heeft hij die niet expliciet verworpen.
Zijn twee zonen zijn volkomen opgegaan in de nogal christelijke Zuid-Hollandse badplaats waar ze wonen. Toen de oudste zoon voor het eerst op bezoek was in Israël, omdat hij wél gehoor had gegeven aan de uitnodiging voor de chatoena (huwelijk) van onze jongste dochter in Tel Aviv, was die zo enthousiast geworden dat hij binnen de kortste keren terugkwam. Die tweede keer had mijn neef (oomzegger) zijn vrouw en twee van hun drie zonen meegenomen voor een vakantie in het heilige land. Desgevraagd zei hij dat hij als christen een veel positiever beeld heeft van Israël dan de kranten doorgaans schetsten. Ik moest even slikken toen hij dat op die manier zei, maar zo gáán dingen nu eenmaal. Ik ben blij dat we onze dochters wel een duidelijke Joodse identiteit hebben kunnen meegeven. Twee van de drie wonen in Israël met Israëlisch-Joodse partners en hun kinderen worden hier opgevoed. Hebreeuws wordt hun moedertaal, al krijgen ze ook Nederlands mee. Onze middelste dochter woont in Spanje en haar oudste zoon zit op een Joodse school waar ook hij Hebreeuwse les krijgt.
In het Israëlische EXPO-boekje wordt geduldig uitgelegd dat het niet zo vreemd is dat Joden na tweeduizend jaar van omzwervingen – niet zelden gepaard gaande met vervolgingen, moordpartijen en zelfs genocide – de weg terug zochten naar hun nationale geboortegrond. Het gebeurde in een tijd dat allerlei volkeren druk doende waren om te komen tot natiestaten. Het boekje rept over een “volk zonder land”. De uitdrukking “een land zonder volk voor een volk zonder land” komt niet zozeer uit zionistische kring, al willen antizionisten dat graag doen geloven. Het had een christelijke oorsprong. Meer daarover is te vinden in een stevig artikel uit 2008 van Diana Muir. De zionisten wisten maar al te goed dat er anderen, in hoofdzaak Arabieren, woonden in het land waar hen na vurige pleidooien van Joodse zijde in 1917 een Joods tehuis was toegezegd door de Engelse minister van Buitenlandse Zaken Balfour. Dat werd in 1922 overgenomen door de voorloper van de Verenigde Naties. In resolutie 181 werd door de Algemene Vergadering van de VN in 1947 met een meerderheid aangenomen dat Joden recht hebben op een eigen staat, net als de Arabieren, in het Engelse mandaatgebied Palestina. In al die zojuist genoemde documenten wordt uitdrukkelijk aandacht besteed aan de rechten van in het land woonachtige groepen waar de zionisten rekening mee dienden te houden. Dat déden ze in de regel ook. De Israëlische Onafhankelijkheidsverklaring is daar een overduidelijk bewijs van.
Joden zijn overigens niet pas vanaf de negentiende eeuw groepsgewijs teruggekeerd naar het Joodse vaderland. Dat is een miskenning van de Joodse geschiedenis daarvoor en de nadrukkelijke eeuwenlange verbondenheid van Joden met “Zion”, symbool voor Erets Jisraeel (het land Israël). Daarover is het nodige te vinden in Reclaiming Israel’s History: Roots, Rights, and the Struggle for Peace.
De auteur van dat boek is David Brog, een Amerikaans-Joodse jurist (Harvard) en politiek analist. Hij schreef een naar mijn idee geslaagde samenvatting van de eindeloze strijd tussen Palestijnse Arabieren en de Joden die terugkeerden naar het beloofde land (zelfs in Koran is een passage te vinden waarin het land door de Allerhoogste wordt beloofd aan de Joden). Reden voor het zoveelste boek over de bloedige twist om land was voor Brog de wijd verbreide akelige misvatting dat het uitsluitend Israël is dat vrede met de Palestijnen en de Arabische wereld in de weg staat. Als Israël de bezetting van de Westoever (Judea en Samaria) opgeeft dan zal er vrede komen, zo wordt vaak hopeloos naïef gedacht. Alsof het verlaten van Gaza door Israël niet ernstig te denken moet geven.
Toen ik voor het eerste stuitte op Brog, die een neef is van de vroegere Israëlische premier Ehoed Barak, verwachtte ik er niet veel van. Hij is eerder directeur van Christians United for Israel geweest en nu is hij president van de conservatieve Edmund Burke Foundation. Voor mij zijn dat redenen om geen boek aan te schaffen van zo iemand. Daarom was ik blij verrast toen ik wat genuanceerde radio-interviews met hem hoorde en op YouTube een korte open-minded presentatie van hem zag. Daarin heeft hij over de vijf keer dat Palestijnen de kans kregen om een eigen staat te stichten: in 1937 (commissie Peel), 1947 (VN-181), 1967 (VN-242), 2000 (Clinton-Arafat-Barak) en 2008 (Olmert). Telkens werd dat door de Palestijnse leiders afgewezen, omdat het zou betekenen dat het Joodse Israël zou moeten worden erkend en er een einde zou komen aan de eeuwige, verbeten strijd met de Joden daar (en zeker eerder ook elders, gezien de aanslagen op Joden buiten Israël).
Voor veel Palestijnen geldt nog steeds dat zij de onmiskenbare historische band van Joden met Judea en omstreken hardnekkig blijven ontkennen (Arafat bijvoorbeeld was er tot grote verbazing van Bill Clinton stellig van overtuigd dat er geen Joodse tempels in Jeruzalem hadden gestaan). En voorts zien Palestijnen Joden louter als religieuze groep en niet als volk met zelfbeschikkingsrecht, en dus conform het volkenrecht recht op een eigen land. Een eigen land is iets dat Palestijnen wel voor zichzelf claimen. Veel Joden en ook Israëli’s zijn bereid daarin mee te gaan, doch niet tegen elke prijs.
A propos, de volgende EXPO is in Dubai (VAE). De Palestijnen zullen dan ongetwijfeld ontbreken (They never miss an opportunity to miss an opportunity) en te verwachten is dat Israël daar wel aanwezig zal zijn, gezien de laatste hoopvolle ontwikkelingen.