In de boeken van Bernard Malamud lopen voornamelijk Joden rond. Maar in interviews antwoordde Malamud altijd kribbig op de vraag of hij zich één van de vele Joods-Amerikaanse schrijvers voelde. Hij hield niet van de term Joodse schrijver. Ik schrijf over Joden, zei hij altijd, omdat ik met hen nu eenmaal het meest vertrouwd ben. Bovendien zag hij de Joden in zijn boeken vooral als personen met algemeen menselijke karaktertrekken. In 1968 was Malamud voor twee weken in Israël en in een interview met The Jerusalem Post zei hij: I try to see the Jew as universal man. Every man is a Jew though he may not know it. The Jewish drama is prototypic, a symbol of the fight for existence in the highest possible human terms. Jewish history is God’s gift of drama.
De korte verhalen van Malamud behoren terecht tot de canon van de moderne Joodse literatuur waarover ik in mijn eerste column schreef. Het zijn prachtige verhalen: De jodenvogel, De Duitse vluchteling, De zilveren kroon, Saltzman, de huwelijksmakelaar, en niet te vergeten de verhalen van Fidelman, schilder en minnaar manqué. De verhalen van Fidelman spelen in Italië, zoals De vrouwe in het meer, dat de aanwijzing bevat dat je maar beter niet kunt ontkennen dat je een Jood bent. Over de Joodse kant van Malamud een enkele opmerking.
Lastig is dat Malamud altijd weinig over zichzelf heeft losgelaten. De interviews die zijn verzameld in Conversations with Bernard Malamud zijn kort en lijken bovendien erg op elkaar. Malamud was een gesloten man, zelfs in huiselijke kring. Roger Strauss, de uitgever van Malamud, schoot in de lach toen hem werd gevraagd wat hij vond van een biografie van Malamud: I think it’s ridiculous. There was nothing there; as a life it was unexciting. Saul Bellow was filet mignon. Malamud was hamburger. Maar nu zijn er dan toch de herinneringen van zijn dochter Janna Malamud Smith, onder de titel My Father is a Book, en de biografie van Philip Davis, Bernard Malamud, A Writer’s Life. Beide boeken geven ons zicht op het leven van Malamud en dan valt op dat er, meer nog dan we al konden vermoeden, een sterke samenhang bestaat tussen dat leven en een aantal van de romans en verhalen die Malamud heeft geschreven. You don’t find my autobiography in Dubin’s Lives, although I dipped my finger – not my hand – more deeply into the autobiographical cream, gaf Malamud toe. In Dubin’s Lives (Het leven van Dubin) is de relatie verwerkt die de 47-jarige Malamud was aangegaan met een 19-jarige studente, Arlene Heyman. Zo unexciting was het leven van Malamud nu ook weer niet.
Bernard Malamud is op 26 april 1914 in Brooklyn geboren. De ouders, Max (Mendel) Malamud en Bertha (Brucha) Fidelman, waren afkomstig uit een sjtetl in de Oekraïne, nabij Kamenets-Podoloski. Max Malamud dreef een kleine kruidenierszaak waarvan in het boek van Davis enkele foto’s te zien zijn. Toen Malamud een jongen was, in de jaren twintig en zeker de jaren dertig tijdens de Grote Depressie, was het een niet erg bloeiende zaak. Thuis sprak men Jiddisj en werd een Jiddisje krant gelezen, The Daily Forward. Het Joods zijn was in zijn ouderlijk huis een gegeven maar naar de synagoge ging men niet. Max Malamud beschouwde zichzelf als een socialist en een vrijdenker. Dat vinden we bijvoorbeeld terug in het verhaal over de bar mitswa van Malamud. Net als zijn vrienden wilde Malamud bar mitswa worden. Hij vond zelf een leraar die hem les gaf, maar veel moet dat niet om het lijf hebben gehad. Toen Malamud 13 jaar oud was geworden, nam zijn vader hem apart en leerde hem de tefilien om te doen en na een kort gebed dat hij moest nazeggen, zei zijn vader dat hij nu bar mitswa was geworden. Geen ceremonie, geen feest, geen geschenken.
In één van zijn mooiste boeken, The Assistent (De bediende), heeft Malamud de kruidenierszaak van zijn vader laten herleven. Het is ook het leven van mijn vader maar, waarschuwt Malamud, Morris Bober, de kruidenier in The Assistent, is niet mijn vader, mijn vader was 'ruimer'. Het verhaal behelst, kort aangeduid, een overval op een armzalige Joodse kruidenierszaak door twee overvallers, onder wie Frank Alpine. Frank krijgt spijt, in het bijzonder omdat Morris Bober bij de overval gewond is geraakt. Stap voor stap dringt Frank als bediende het leven van de kruidenier en diens vrouw en dochter binnen. Morris Bober is een sjlemazzel, maar de eerlijkheid zelf. Ik steel niet van mijn klanten. Stelen ze van mij?, zegt Morris. Frank Alpine echter heeft twee kanten. Hij helpt de kruidenier maar besteelt hem ook al legt hij soms uit berouw het gestolen geld weer terug in de kassa.
In het boek komt een passage voor waarin Frank aan Morris vraagt: wat is een Jood eigenlijk. Morris antwoordt dat de Tora het belangrijkste is, waarop Frank erop wijst dat Morris nooit naar de synagoge gaat en ook wel eens treife eet. Morris zegt hem dat dit er niet toe doet en hij herhaalt dat hij als Jood de Wet niet mag vergeten: dat wil zeggen, doen wat juist is, eerlijk zijn, goed zijn. Als Morris is overleden, houdt een rabbijn een toespraak waarin hij hem een ware Jood noemt: Morris Bober leefde wellicht niet volgens de officiële traditie, maar hij had het hart van een Jood.
In zijn persoonlijk leven was Malamud ambivalent. Hij trouwde een niet-Joodse vrouw en hun kinderen zijn niet Joods opgevoed. Maar het deed hem ook pijn dat hij alleen in zijn boeken het jodendom heeft kunnen doorgeven. Toen zijn dochter Jane een niet-Joodse man wilde trouwen, verzuchtte hij: You know, I wish you were marrying someone Jewish. Op 18 maart 1986 is Malamud overleden. Cynthia Ozick heeft een mooie en zuivere necrologie over Malamud geschreven waarin zij hem als Joods schrijver eert. Zij trekt een parallel met Morris Bober. Ook Malamud had het hart van een Jood.
Het kaddisj komt in de romans en verhalen van Malamud op verschillende plaatsen voor. Saltzman, de huwelijksmakelaar, zegt het kaddisj als hij ziet dat de rabbijnenstudent Leo Finkle in liefde ontvlamt voor zijn dochter. In de roman Gods Grace (De gratie Gods) wordt ook voor de laatst overgebleven, stervende mens, Calvin Kohn, kaddisj gezegd. Op de crematie van Malamud, schrijft zijn dochter Janna, zong de tenor Paul Sperry het kaddisj. Zo komen de lijnen bij elkaar. Een magere bar mitswa die toch een bar mitswa was. Een crematie die toch een lewaje was.
Jane Malamud Smith, My Father Is a Book, a Memoir of Bernard Malamud, Houghton Mifflin Company, 2006. Philip Davis, Bernard Malamud, A Writer’s Life, Oxford University Press, 2007.Deze column is een verkorte en gewijzigde versie van de bespreking van deze boeken in Kol Mokum 5768-2. Van Bernard Malamud, Alle verhalen, is vorig jaar bij Meulenhoff een herdruk verschenen.